Les 6 - Afsluitende les

LEESVAARDIGHEID
TRADITIES
LES 4
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

LEESVAARDIGHEID
TRADITIES
LES 4

Slide 1 - Slide

Startklaar 
       
       Pak je Chromebook/laptop voor je
       Start je Chromebook/laptop op
       Log in op www.lessonup.app 
       Stop je telefoon in je tas of in je jas
       Pak je opdrachtenboekje en een pen/potlood
      
timer
2:30

Slide 2 - Slide

Plattegrond P3A
timer
2:00

Slide 3 - Slide

Plattegrond P3B
timer
2:00

Slide 4 - Slide

Leerdoelen
Aan het einde van de les...
  • kan ik vertellen waar deze tekst over gaat.
  • kan ik vertellen wat voorzetsels zijn en hier voorbeelden bij noemen.
  • kan ik vertellen wat verwijswoorden zijn en hier voorbeelden bij noemen.
  • weet ik hoe ik een woordenboek gebruik en hoe ik (snel) een woord kan vinden in het woordenboek.

Slide 5 - Slide

Inhoud van de les
Inleiding
Voorkennis activeren
Instructie / Theorie
Opdrachten
Begrippen van deze les
Exit ticket

Slide 6 - Slide

Voorzetsels
Een voorzetsel is een woord dat samen met een ander woord (meestal) plaats en richting bepaalt, zoals:

Het mannetje zit onder de tafel.

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen meestal...
  • terug naar een woord dat al eerder genoemd is.
  • vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Voorbeeld:
Mijn vriendin en ik zien elkaar elke dag.
Vandaag gaan wij samen huiswerk maken.

Waarnaar verwijst het woord 'wij'?

Slide 8 - Slide

magie

Slide 9 - Slide

Instructie 
Je maakt vandaag 'DE TWEEDE RONDE' af.
Je werkt zachtjes samen met degene die naast je zit.

Ben je hiermee klaar? Meld dit dan bij de docent. 

Aan het einde van deze les bespreken we de opdrachten
van 'DE TWEEDE RONDE'. 
timer
20:00

Slide 10 - Slide

Typ zoveel mogelijk
voorzetsels in 30 sec.
timer
0:30

Slide 11 - Open question

Voorzetsels
Een voorzetsel is een woord dat samen met een ander woord (meestal) plaats en richting bepaalt, zoals:

Het mannetje zit onder de tafel.

Slide 12 - Slide

Fatma draaide zich om. Was het Els, die ze in de verte aan zag komen?

Naar wie verwijst 'ze'?
A
Fatma
B
Els

Slide 13 - Quiz

Met een betraand gezicht vertelde Els aan Fatma wat haar ouders besloten hadden.

De ouders van wie?
A
Fatma
B
Els

Slide 14 - Quiz

Samen gingen ze het gesprek aan met Els haar ouders. Die namen alle tijd om te praten.

Naar wie verwijst 'die'?
A
Fatma
B
Els
C
De ouders van Els
D
De ouders van Fatma

Slide 15 - Quiz

De ouders van Els luisterden goed naar Fatma en Els en de argumenten die ze aanvoerden.

Naar wie verwijst 'ze'?
A
De ouders van Els
B
Fatma en Els

Slide 16 - Quiz

De moeder van Els was het er niet helemaal mee eens, maar toch gaf ze haar toestemming.

Naar wie verwijst 'haar'?
A
Fatma
B
Els
C
De moeder van Els

Slide 17 - Quiz

Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen meestal...
  • terug naar een woord dat al eerder genoemd is.
  • vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Voorbeeld:
Mijn vriendin en ik zien elkaar elke dag.
Vandaag gaan wij samen huiswerk maken.

Waarnaar verwijst het woord 'wij'?

Slide 18 - Slide

Instructie 
Je maakt vandaag 'DE TWEEDE RONDE' af.
Je werkt met degene die naast je zit.

Ben je hiermee klaar? Meld dit dan bij de docent. 

Aan het einde van de les bespreken we de opdrachten
van 'DE TWEEDE RONDE'. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Wat vond je van de afgelopen les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Klik op de spinner
Formatief evalueren

Slide 28 - Slide