This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Taalverzorging P2
Leerjaar 3
Slide 1 - Slide
De lidwoorden zijn: de - het - die - dat
A
Waar
B
Niet waar
Slide 2 - Quiz
Een naam is een zelfstandig naamwoord
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quiz
Bijvoeglijke naamwoorden zeggen iets over een werkwoord
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 4 - Quiz
De volgende woorden zijn werkwoorden: vliegen - laten - leven - zien
A
Waar
B
Niet waar
Slide 5 - Quiz
Voorzetsels geven een plaats, tijd of ding aan
A
Waar
B
Niet waar
Slide 6 - Quiz
Benoem de volgende woorden in de zin schrijf alleen het antwoord op (onder elkaar) een beroemde zangeres worden
Slide 7 - Open question
Benoem de volgende woorden in de zin schrijf alleen het antwoord op (onder elkaar) Ze zingt in een band Beatz
Slide 8 - Open question
Benoem de volgende woorden in de zin schrijf alleen het antwoord op (onder elkaar) Met de gitarist schrijft ze eigen nummers
Slide 9 - Open question
Een voorzetsel
A
geeft plaats of tijd aan
B
staat altijd aan het begin van de zin
C
zet je voor een zelfstandig naamwoord
D
wijst een werkwoord aan
Slide 10 - Quiz
Een vast voorzetsel is een voorzetsel gecombineerd met een...
A
Zelfstandig naamwoord
B
Werkwoord
Slide 11 - Quiz
Wat is GEEN voorzetsel?
A
Tijdens
B
eerste
C
achter
D
langs
Slide 12 - Quiz
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar mensen, dieren en dingen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quiz
Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
‘Jouw’ is een persoonlijk voornaamwoord, jou is een bezittelijk voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 15 - Quiz
In onderstaande zinnen staat steeds een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord in hoofdletters. Is dit woord goed of fout geschreven? Wil je JOU muziek zachter zetten?
A
Goed
B
Fout
Slide 16 - Quiz
In onderstaande zinnen staat steeds een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord in hoofdletters. Is dit woord goed of fout geschreven? Sorry, heeft U er last van?
A
Goed
B
Fout
Slide 17 - Quiz
In onderstaande zinnen staat steeds een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord in hoofdletters. Is dit woord goed of fout geschreven? O, maar UW hond stoort mij.
A
Goed
B
Fout
Slide 18 - Quiz
Vul het juiste aanwijzende voornaamwoord in. Er zijn meerdere antwoorden mogelijk. Kies uit: die – dit – deze – zulk. ... cd is echt geweldig
A
Die
B
dit
C
zulk
D
deze
Slide 19 - Quiz
Aanwijzend voornaamwoord
A
Verwijzen naar iets
B
Duiden bezit aan
C
Vertellen iets over een znw
Slide 20 - Quiz
Betrekkelijk voornaamwoord Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 21 - Quiz
Een aanwijzend voornaamwoord ...
A
... vraagt naar iets of iemand.
B
... is vaag en verwijst naar iets of iemand maar je weet het niet precies.
C
... wijst iets of iemand aan.
D
... bestaat helemaal niet.
Slide 22 - Quiz
Vul het juiste vragend voornaamwoord in. Kies uit: wie – wat – welk – welke – wat voor. .... is Dua Lipa?
Slide 23 - Open question
Welke woorden zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
Rode, lanzame, snelle
B
Bomen, groene, snelle
C
Late, vierkanten, berg
D
Fiets, rode, een
Slide 24 - Quiz
Welke woorden zijn voorzetsels?
A
De, het, een
B
de, het, op
C
Op, achter, die
D
Voor, naast, in
Slide 25 - Quiz
In deze zin staat geen voorzetsel? Tijdens het optreden van de boyband One Direction waren er vooral meiden aanwezig
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quiz
Wijs het aanwijzend voornaamwoord aan: Van dit muziekgenre, dat nauwelijks de hitparade haalde, werd wel veel verkocht
A
dit
B
dat
C
de
D
van
Slide 27 - Quiz
Wijs het betrekkelijk voornaamwoord aan: Van dit muziekgenre, dat nauwelijks de hitparade haalde, werd wel veel verkocht