10.2 - Zwanger en bevallen

10.2 Zwanger & Bevallen
1 / 39
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

10.2 Zwanger & Bevallen

Slide 1 - Slide

Programma
  • Korte herhaling vorige les
  • Uitleg 10.2 - Zwanger & bevallen
  • LessonUp vragen over seksualiteit
  • Huiswerk - opdrachten 10.2 + lezen 10.3 Opgroeien

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
- Je kunt uitleggen wanneer een vrouw zwanger is.
- Je kunt uitleggen hoe een kind groeit in de baarmoeder.
- Je kunt uitleggen hoe de bevalling gaat.
- Je kunt uitleggen waarom en hoe zwangere vrouwen de baby laten onderzoeken.
- Je kunt uitleggen hoe een tweeling ontstaat.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat gebeurt er tijdens de eisprong?

Slide 5 - Open question

De bevruchting
Een kern van een zaadcel versmelt met de kern van een eicel, 
dit vindt plaats in de eileider.

Innestelling: na ongeveer 6 dagen zet het bolletje cellen zich vast in het dikke baarmoederslijmvlies. Dan is de vrouw zwanger.

Slide 6 - Slide

Aan de slag
Maak nu opdracht 4 en 5
timer
5:00

Slide 7 - Slide

Zwangerschap heeft 2 fasen
1. De eerste 12 weken
In deze fase ontstaan alle organen van het kind. Dit heet ontwikkeling, het ongeboren kind heet dan een embryo

2. Van week 12 tot geboorte
In deze fase vindt alleen groei plaats, je noemt het ongeboren kind dan een foetus

Slide 8 - Slide

Placenta
Op de plaats waar embryo is ingenesteld groeit placenta/moederkoek. In de placenta zitten haarvaten (hele dunne bloedvaten waar gaswisseling plaats kan vinden).

Vruchtwater en vruchtvliezen bieden het ongeboren kind bescherming.

Slide 9 - Slide

Navelstreng
3 bloedvaten:
2 navelstrengslagaders
1 navelstrengader

1. voedingstoffen en zuurstof gaan vanuit het bloed van de moeder naar het bloed van het kind. VIA de NAVELSTRENGADER

Slide 10 - Slide

Navelstreng
Koolstofdioxide en andere afvalstoffen (komen vrij na een verbranding, dus in een baby vindt ook verbranding plaats!!) 

Gaan door de 2 NAVELSTRENGSLAGADERS vanuit het bloed van het kind naar het bloed van de moeder.

Slide 11 - Slide

Bevalling
Indaling: Enkele weken voor de bevalling.

Tijdens de bevalling:
1. Ontsluiting; door weeën gaat de baarmoedermond open. 
2. Uitdrijving: sterke weeën, persweeen, de baby komt via de vagina naar buiten. 
3. Nageboorte: door 1 of meer weeën komt de placenta met vruchtvliezen en de resten van de navelstreng. 

Slide 12 - Slide

Prenataal onderzoek
1. Echo
De baby wordt zichtbaar doormiddel van geluidsgolven.
2. Vlokkentest (cellen uit de placenta) en vruchtwaterpunctie (cellen uit het vruchtwater): een arts onderzoekt de chromosomen (DNA) in de celkern van de cellen van het ongeboren kindje. 

Slide 13 - Slide

Tweeling

Slide 14 - Slide

Placenta of placenta's?
Bij een 2-eiige tweeling; altijd twee placenta's.

Een 1-eiige tweeling kan 1 of of 2 placenta's hebben. Is de splitsing vóór innesteling dan 2 placenta's. Is de splitsing ná innesteling 1 placenta.

Slide 15 - Slide

Huiswerk
Opdrachten §10.2 maken

Slide 16 - Slide

Hoe lang is een vrouw zwanger
A
9 maanden
B
11 maanden
C
1 jaar
D
8 maanden

Slide 17 - Quiz

Wat is een embryo?
A
een ander woord voor 'moederkoek'
B
een ander woord voor 'placenta'
C
het ongeboren kindje
D
zorgt voor voedsel in de baarmoeder.

Slide 18 - Quiz

Waarom zit een embryo met de navelstreng vast aan de placenta?
A
Deze beschermt het embryo tegen stoten, uitdrogen en wisseling van temperatuur .
B
om het bloed uit te wisselen met de moeder.
C
Hierdoor stromen voedingstoffen naar het toe. Afvalstoffen gaan van embryo naar placenta.
D
Om gehecht te raken aan de moeder.

Slide 19 - Quiz

Wat is een stuitligging?
A
het kindje komt eerst met het kontje naar buiten.
B
het kindje komt eerst met het hoofdje naar buiten

Slide 20 - Quiz

Noem de 3 fasen van de bevalling

Slide 21 - Open question

In welke fase komt het kindje door de vagina naar buiten?
A
ontsluiting
B
uitdrijving
C
nageboorte

Slide 22 - Quiz

Voorbehoedsmiddelen voorkomen altijd een zwangerschap
A
Ja, want daar zijn ze tenslotte voor
B
Nee, want als ze verkeerd gebruikt worden werken ze niet

Slide 23 - Quiz

Coïtus interuptus betekent...
A
dat de man zich terugtrekt vlak nadat hij is klaargekomen
B
dat de man zich terugtrekt voordat hij klaarkomt
C
de vrouw goed aangeeft wanneer zij er klaar voor is
D
dat de vrouw aangeeft wanneer de man zich moet terugtrekken

Slide 24 - Quiz

Twee weken na de eerste dag van de menstruatie is de vrouw meestal vruchtbaar
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Als je de pil slikt kun je niet zwanger worden
A
klopt niet, ook als je de pil slikt kun je zwanger worden
B
klopt, ook als je hem af en toe vergeet
C
klopt, mits je hem goed gebruikt

Slide 26 - Quiz

Er is maar één anticonceptiemiddel dat tegen zwangerschap én soa's bescherming biedt en dat is
A
het pessarium
B
het condoom
C
de prikpil
D
geheel onthouding

Slide 27 - Quiz

Wanneer je geslachtsgemeenschap hebt tijdens de menstruatie van de vrouw, kan zij niet zwanger worden
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 28 - Quiz

Noem twee dingen die je nog niet wist, maar vandaag geleerd hebt.

Slide 29 - Mind map

Stel 1 vraag over dit onderwerp die nog niet beantwoord is.

Slide 30 - Mind map

Welke vragen heb je nog?
Je mag alles vragen,
ik zal niet kijken wie de vraagt stelt.

Slide 31 - Mind map

Aan de slag
Opdrachten §10.2 maken + nakijken (zie studiewijzer)
Begrippenlijst 10.2 maken
Herhalen

Slide 32 - Slide

Als je eenmaal aan het zoenen bent en de één wil meer, dan moet je wel doorgaan.
A
Eens
B
Oneens

Slide 33 - Quiz

Je mag een ander best overhalen tot seksuele handelingen.
A
Eens
B
Oneens

Slide 34 - Quiz

Seks hoort een beetje pijn te doen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quiz

Als je een condoom gebruikt kan je niemand zwanger maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 36 - Quiz

Seksuele voorlichting is onnodig
A
Eens
B
Oneens

Slide 37 - Quiz

Als je zes maanden lang een relatie hebt gehad, dan hoor je al seks gehad te hebben.
A
Eens
B
Oneens

Slide 38 - Quiz

Het zou beter zijn als jongens en meiden apart seksuele voorlichting zouden krijgen
A
Eens
B
Oneens

Slide 39 - Quiz