pc, vz bij landen en plaatsen, vraagzinnen

Bonjour et bienvenue


1 / 26
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bonjour et bienvenue


Slide 1 - Slide

opdracht 36
Opdrachten zijn nagekeken.
Kijk in magister / opdrachten

Slide 2 - Slide

bilan (page 46 + 47) - exercice 3
video met uitleg (terug te vinden in teams onder bestanden)

Slide 3 - Slide

ik heb ontmoet
A
je suis rencontré
B
j'ai rencontré
C
j'ai rencontrer
D
je rencontre

Slide 4 - Quiz

zij hebben gepraat
A
elle a parlé
B
ils a parlé
C
ils ont parlé
D
elle parlent

Slide 5 - Quiz

Wij zijn gegaan
A
nous avons allé
B
nous sommes allé
C
nous allons
D
nous sommes allés

Slide 6 - Quiz

Zij is gebleven
A
elle est restée
B
elle a resté
C
elle est resté
D
elle a restée

Slide 7 - Quiz

ik ben geweest
A
je suis été
B
j'ai été
C
je suis être
D
j'ai être

Slide 8 - Quiz

être in de passé composé
être wordt vervoegd met avoir

je zegt dus: j'ai été

Letterlijk staat hier: ik 'heb' geweest, maar je vertaalt het natuurlijk met: ik ben geweest.

Slide 9 - Slide

jullie zijn geweest
A
vous avez été
B
vous êtes été
C
vous été
D
vous sommes été

Slide 10 - Quiz

voorzetsels bij landen/plaatsen
en voor vrouwelijke landennamen (eindigen meestal op -e)
       * En Espagne, en Italie
au voor manneljke landennamen
       * au Maroc, au Japon
aux voor landennamen die in het meervoud staan
        * aux Pays-Bas, aux États-Unis
à voor steden / dorpen
         * à Zwolle. à Paris, à Dalfsen

Slide 11 - Slide

voorzetsels bij landen / plaatsen
Je vertaalt deze voorzetsels met: in, naar

en Allemagne = naar Duitsland of  in Duitsland
au Portugal = naar Portugal  of  in Portugal
à Amsterdam = naar Amsterdam of  in Amsterdam

Slide 12 - Slide

in Frankrijk
A
au France
B
en France

Slide 13 - Quiz

in Nederland
A
en Pays-Bas
B
au Pays-Bas
C
aux Pays-Bas

Slide 14 - Quiz

naar Parijs
A
à Paris
B
au Paris
C
en Paris

Slide 15 - Quiz

in Denemarken
A
à Danemark
B
au Danemark
C
en Danemark
D
aux Danemark

Slide 16 - Quiz

Het is warm
A
c'est chaud
B
c'est soleil
C
il fait du soleil
D
il fait chaud

Slide 17 - Quiz

Het is 20 graden
A
il fait 20 degrés
B
il est 20 degrés
C
il a 20 degrés

Slide 18 - Quiz

Welk antwoord past bij:
Tu es parti(e) en vacances?
A
Je suis resté)e) une semaine.
B
Oui, j'ai été en Angleterre.

Slide 19 - Quiz

Wat is dat?
A
qu'est c'est?
B
questce- que-c'est?
C
qu'est que c'est?
D
qu'est-ce que c'est?

Slide 20 - Quiz

zij hebben teruggegeven
A
il rend
B
il a rendu
C
ils rendent
D
ils ont rendu

Slide 21 - Quiz

jij wacht
A
tu attends
B
tu attend
C
tu entend
D
tu entends

Slide 22 - Quiz

Welk antwoord past bij:
Quelle est la capitale de l'Italie?
A
C'est délicieux
B
c'est la pizza
C
Il fait très chaud
D
C'est Rome

Slide 23 - Quiz

Welke vraag past bij het antwoord:
En été, il fait très chaud.
A
Tu as été au Maroc?
B
On parle quelle langue au Maroc?
C
C'est beau, le Maroc?
D
Quel temps fait-il au Maroc?

Slide 24 - Quiz

Au Maroc on parle
A
arabien
B
arabe
C
Arabe
D
Arabish

Slide 25 - Quiz

Aux Pays-Bas on parle
A
néerlandais
B
Néerlandais
C
néderlandais
D
néerlandaise

Slide 26 - Quiz