This lesson contains 18 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Oefenexamen Lezen en Luisteren
Slide 1 - Slide
Tekstdoelen
informeren
overtuigen
overhalen
amuseren
instrueren/ instructie geven
Slide 2 - Slide
Tekstsoorten
column
betoog
krantenartikel
handleiding
gebruiksaanwijzing
leesboek
stripverhaal
Slide 3 - Slide
Samengevat
Tekstsoort
Tekstdoel
Voorbeeld
informatieve tekst
informeren
krantenartikel
betogende tekst
overtuigen, mening beïnvloeden
recensie
overhalende/
activerende tekst
aansporen tot actie
folder
amuserende tekst
vermaken
boek, strip
Slide 4 - Slide
Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Onderwerp
Het onderwerp geeft in één woord of in een aantal woorden aan, waar de tekst over gaat
Het onderwerp is nooit een hele zin
Je kunt het onderwerp vaak al uit de titel halen
Vaak wordt het onderwerp letterlijk herhaald in de tekst
Slide 5 - Slide
Elke tekst bevat een onderwerp en hoofdgedachte.
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte van een tekst geeft in één zin de belangrijkste informatie uit de tekst weer
Het is dus de kortst mogelijke samenvatting van een tekst
Je kunt de hoofdgedachte formuleren door antwoord te geven op de vraag : "Wat zegt de schrijver over het onderwerp?"
Slide 6 - Slide
Voorbeeld
Slide 7 - Slide
Antwoord voorbeeld
Onderwerp
"Yellow Cabs"
Hoofdgedachte
De huidige gele taxi's in New York worden vervangen
Slide 8 - Slide
Kernzin
De kernzin is de belangrijkste zin in een alinea
De kernzin geeft aan waar een alinea over gaat
De kernzin vind je aan het begin of aan het eind van de alinea.
De andere zinnen zijn een uitwerking van de kernzin
Slide 9 - Slide
Bepaal de kernzin
Je kunt er dieren verzorgen. Je kunt ze voeden, borstelen en hun stal schoonmaken. Maar je kunt er ook veel leren. Meestal is er wel een medewerker die je van alles over de dieren kan vertellen. En bijna altijd staan er speeltoestellen en schommels. Kortom: er is genoeg te beleven op de kinderboerderij.
Slide 10 - Slide
Tekstverbanden
In een tekst staan vaak verschillende verbanden. Als je de verbanden ziet, begrijp je de tekst beter.
Let op signaalwoorden. Die geven het verband aan in de tekst.
Slide 11 - Slide
Een aantal voorbeelden
Tekstverband
Signaalwoorden
Reden
daarom, omdat, namelijk
Tegenstelling
maar, echter, hoewel
Conclusie
kortom, dus
Oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, zodat
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Antwoorden
Maar = tegenstelling
Zo = voorbeeld
Ook = opsomming
waardoor = gevolg
Daarnaast = opsomming
Slide 14 - Slide
Feit, mening of argument?
Feit: een feit kun je controleren.
Mening: een mening is iets wat iemand vindt.
Argument: een reden waarom je een bepaalde mening hebt. Je herkent een argument aan signaalwoorden, zoals: want, omdat, daarom, namelijk.
Slide 15 - Slide
Laatste tip
Maak oefenexamens op Facet (link in volgende dia)!
Zorg dat je een examen 3F aanklikt!
Je kunt ook oefenen met de examensprint in Nu Nederlands online