Tijdsbepalingen_2A

Ziel (doel)
Am Ende der Unterrichtsstunde kann ich die Temporalen Präpositionen, voorzetsel met een tijdsbepaling, benutzen.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Ziel (doel)
Am Ende der Unterrichtsstunde kann ich die Temporalen Präpositionen, voorzetsel met een tijdsbepaling, benutzen.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Temporal
de tijdsbepaling

Wat is dat eigenlijk?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions


voorzetsels van tijdsbepaling



im  = in dem 
am = an dem
um = um dem 

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Temporale Präposiotion

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Wann und Was?
In het Duits gebruik je tijdsbepalingen met de voorzetsels :

  1. im   =  in   >bij seizoenen         Im Winter ist es kalt.
  2. im   =  in   >maand                    Im Januar habe ich Geburtstag.
  3. am = op    > dag, data              Am Montag spiele ich Fusball.
  4. um = om  > kloktijd                  Um halb neun fängt die Schule an.
  5. von--> bis > tijd                          Die Party dauert von 9 bis 3 Uhr                                                                 Die Party dauert von Mo. bis Di.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

... werde ich snowboarden.
A
Im Frühling
B
Im Sommer
C
Im Herbst
D
Im Winter

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

... fallen die Blätter von den Bäumen.
A
Im Frühling
B
Im Sommer
C
Im Herbst
D
Im Winter

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Vul in de zinnen het juiste voorzetsel in.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Ich habe _______ Juni Geburstag
A
im
B
am
C
am

Slide 13 - Quiz

het gaat om een maand (Juni) dus 'im'

________ Winter ist es kalt
A
im
B
am
C
um

Slide 14 - Quiz

Het is 'im'omdat het om een seizoen, de winter, gaat
Ich spiele ________ Freitag Fußball.
A
im
B
um
C
am

Slide 15 - Quiz

Het is 'am' omdat het om een dag (Freitag) gaat.
Die Prüfung ist morgen _____ neun Uhr
A
im
B
um
C
am

Slide 16 - Quiz

'um' want het is om negen uur, het gaat om een kloktijd.
Es ist warm ______________ Sommer
A
um
B
im
C
am

Slide 17 - Quiz

'im" want het is een seizoen (Sommer)
Aufgaben
Van 1.5: 10 en 11 maken (blz. 44)

Slide 18 - Slide

This item has no instructions