Les 2 im/am/um

Na Klar!
Lernziel: Ich kann Präpositionen richtig verwenden.
(Ik kan voorzetsels correct gebruiken.)
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Na Klar!
Lernziel: Ich kann Präpositionen richtig verwenden.
(Ik kan voorzetsels correct gebruiken.)

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Ziel (doel)
Am Ende der Unterrichtsstunde kann ich die Temporalen Präpositionen, voorzetsel met een tijdsbepaling, benutzen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Temporal
de tijdsbepaling

Wat is dat eigelijk?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Was siehst du? Was ist neu?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Was siehst du?

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welche Präposition (voorzetsels) hast du gesehen?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Stimmt!
das sind die temporalen Präpostionen
(voorzetsels van tijdsbepaling)



im  = in dem 
am = an dem
um = um dem 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Temporale Präposiotion

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Was sind die temporalen Präpositionen?
A
an, in, um
B
im, am um

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wann und Was?
In het Duits gebruik je tijdsbepalingen met de voorzetsels :

  1. im   =  in   >bij seizoenen         Im Winter ist es kalt.
  2. im   =  in   >maand                    Im Januar habe ich Geburtstag.
  3. am = op    > dag, data              Am Montag spiele ich Fusball.
  4. um = om  > kloktijd                  Um halb neun fängt die Schule an.
  5. von--> bis tijd                             Die Party dauert von 9 bis 3 Uhr                                                                Die Party dauert von Mo. bis Di.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Vul in de zinnen het juiste voorzetsel in.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Ich habe _______ Juni Geburstag
A
im
B
am
C
am

Slide 13 - Quiz

het gaat om een maand (Juni) dus 'im'

________ Winter ist es kalt
A
im
B
am
C
um

Slide 14 - Quiz

Het is 'im'omdat het om een seizoen, de winter, gaat
Ich spiele ________ Freitag Fußball.
A
im
B
um
C
am

Slide 15 - Quiz

Het is 'am' omdat het om een dag (Freitag) gaat.
_______ Mitternacht schlafe ich
A
im
B
am
C
um

Slide 16 - Quiz

kloktijd ( Mitternacht) dus 'um'
Die Prüfung ist morgen _____ neun Uhr
A
im
B
um
C
am

Slide 17 - Quiz

'um' want het is om negen uur, het gaat om een kloktijd.
Es ist warm ______________ Sommer
A
um
B
im
C
am

Slide 18 - Quiz

'im" want het is een seizoen (Sommer)
Bedenk een Duitse zin bij het plaatje.
Je moet een tijdsbepaling (im/am/um) gebruiken

Slide 19 - Open question

This item has no instructions

Ziel (doel)
Am Ende der Unterrichtsstunde kann ich die Temporalen Präpositionen (voorzetsel met een tijdsbepaling) benutzen.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Was sind die temporale Präpositionen?
Nenne alle drei (3)

Slide 21 - Open question

This item has no instructions

Was: Wir haben Kapitel 4, Lektion 4, Aufgaben 7. 8, 9, 10 schon gemacht. 
Wir kontrollieren.
Am nächsten Montag bekommt ihr einen kleinen Test.

Slide 22 - Slide

This item has no instructions