1ste les

goedemorgen allemaal!
1 / 58
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-6

This lesson contains 58 slides, with text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

goedemorgen allemaal!

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Slide 3 - Video

wat gaan we vandaag doen?
- begin
- lezen
- spelling
- rekenen 
- Duits
-vrij tijd

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.


timer
0:02

Slide 7 - Slide

REGELS
- praten
- respect
- 1x waarschuwen 
- straflijstje
- strafklas
- gezellig met elkaar

Slide 8 - Slide

spelling

Slide 9 - Slide

Start les
Zit je op je eigen plek?
Is je mobiel in de telefoonbak?
Zijn je oortjes uit?
Hangt je jas aan de kapstok?
Zijn je pet en capuchon af?
Je bent stil bij start les.

timer
1:30

Slide 10 - Slide

Planning

Uitleg PV TT/VT
Uitleg zwakke en sterke werkwoorden

Doel

Je weet weer wat een persoonsvorm is.
Je weet het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden.

Slide 11 - Slide

Sterke werkwoorden.

Waaraan herken je sterke werkwoorden?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Sterke werkwoorden
Veranderen van klank als ze van tijd veranderen.
Ik bied - ik bood
Ik denk - ik dacht
Ik zwem - ik zwom

Slide 14 - Slide

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 15 - Slide

1. STAM

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter:

schrijf alleen de stam


ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

Slide 16 - Slide

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de stam + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 17 - Slide

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 18 - Slide

0

Slide 19 - Video

0

Slide 20 - Video

Persoonsvorm verleden tijd

Slide 21 - Slide

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 22 - Slide

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 23 - Slide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 24 - Slide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 25 - Slide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 26 - Slide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 27 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 28 - Slide

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 29 - Slide

0

Slide 30 - Video

Zinsdelen - Persoonsvorm
  • De zin vragend maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik ben op kamp geweest.

  • De zin in een andere tijd zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
De pizzeria was niet dichtbij.

Slide 31 - Slide

Persoonsvorm
  • De zin vragend te maken.
    Het eerste woord is de persoonsvorm.
Ik mag mijn jas aantrekken. 

  • De zin in een andere tijd te zetten. 
    Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Jullie werken hard tijdens de les.

Slide 32 - Slide

Aan de slag!
10 minuten in relatieve stilte

Opdracht 1 tm 5

Slide 33 - Slide


Hoofdstuk 1 Rekenen met letters 

1.3 Breuken vermenigvuldigen en delen

Slide 34 - Slide

Waar gaat de les over?
Deze les hoort bij 1.3 Breuken vermenigvuldigen en delen.
  • Theorie A: Delen door een breuk.
  • Theorie B: Vermenigvuldigen en delen bij breuken met letters.

Leerdoel: 
Aan het eind van de les kun je breuken met letters delen en vermenigvuldigen.

Slide 35 - Slide

Het omgekeerde van een getal
Delen door een breuk is hetzelfde als vermenigvuldigen met het omgekeerde van die breuk.

Het omgekeerde van een breuk is letterlijk de breuk omdraaien.

Het omgekeerde van       is dus      .

 
73
37

Slide 36 - Slide

Het omgekeerde van een getal
Het omgekeerde van       is dus      .

Als je een breuk met zijn omgekeerde vermenigvuldigt, krijg je als uitkomst 1.

Kijk maar: 

 
73
37
7337=2121=1

Slide 37 - Slide

Meer voorbeelden
75
omgekeerde is           . De min blijft gewoon!
57
8
omgekeerde is     , want 8 kun je schrijven als 
81
251=511
omgekeerde is        . Eerst de helen terug in de breuk!
115
18

Slide 38 - Slide

Breuken delen
Delen door een breuk......huh????
         1             :                               =                4
41
Hoeveel stukjes van een kwart pizza kunnen er in 1 hele pizza?
                       :                               =                

Slide 39 - Slide

Breuken delen
Delen door een breuk is hetzelfde als vermenigvuldigen met het omgekeerde van die breuk.




Reken maar na op je rekenmachine!
53:117=3533
53711=3533

Slide 40 - Slide

Video omgekeerde van een getal

Slide 41 - Slide

Video breuken vermenigvuldigen

Slide 42 - Slide

Video delen door een breuk

Slide 43 - Slide

Aan de slag!
Opgaven bij deze les:
36, 37, 39, 41, 42

Deze maak je in de les!

Slide 44 - Slide

Planung
  • Rückblick
  • Grammatik: herhaling en het voltooid deelwoord
  • Hausaufgaben kontrollieren
  • Pubquiz
Donnerstag 18. April. 2024

Slide 45 - Slide

Denke nochmal an.....

  • Jassen aan de kapstok of in je kluisje
  • Geen pet, capuchon, muts en oortjes
  • Niet naar het toilet
  • Telefoon in bak of in je kluis
  • Boek en laptop meenemen
  • Niet eten in het lokaal

Slide 46 - Slide

Klassenarbeit

Kapitel 4 Tiere

Donnerstag 16. Mai 2024

Extra les Duits tijdens mentoruur op 7. Mai!

Slide 47 - Slide

Rückblick undWiederholung Grammatik

Idewis,
Feesttenten
en
Voltooid deelwoord

Slide 48 - Slide

1. de stam van het werkwoord
Om een werkwoord te kunnen vervoegen moet je zijn stam vinden.
De stam van het werkwoord vind je door -en weg te halen van het hele werkwoord.
Dus: stam = hele werkwoord - en
voorbeeld: stam van wohnen = wohn

Slide 49 - Slide

Slide 50 - Slide

Het voltooid deelwoord
Bij de meeste werkwoorden maak je het voltooid deelwoord als volgt:
ge + stam + t
Bijvoorbeeld: ge + spiel + t = gespielt
                                ge + wohn + t = gewohnt

Nooit +d aan het eind!!

Slide 51 - Slide

Slide 52 - Slide

Hausaufgaben kontrollieren

Je hebt gemaakt Aufgabe 35, 36, 38, 39 und 41

Ab Seite 123 im Buch

Slide 53 - Slide

F: Sprechen, ab Seite 122

Machen:
Aufgabe 35, Schrijf 10 volledige zinnen met behulp van de Sprachmittel op Seite 122
Aufgabe 36, Schrijf een antwoord in het Duits op de gestelde vraag.
Aufgabe 38, Vertaal de vraag met het passende antwoord naar het Duits.
Aufgabe 39, Kies 1 van de 4 dieren en beschrijf het dier, noem minimaal 3 eigenschappen. Bijvoorbeeld: groot, klein, ondeugend, lief, zacht enz.
Aufgabe 41, Beschrijf je huisdier, benoem minimaal de 6 punten uit de opdracht. Heb je geen huisdier bedenk er dan 1.
Maak de opdrachten in je schrift! Of op Seite 134 und 135 in je Buch.






Slide 54 - Slide

Gespräch
Person A: Was ist dein Tier?

Person B: ------------

Person A: Kannst du dein Tier beschreiben?

Person B: ------------

Slide 55 - Slide

G: Schreiben und H: Lesen
Machen:
Aufgabe 42, 46 und 47
Ab Seite 125
Fertig: Slim Stampen
Lernen:
Lernübersicht, Seite 132 bis zum 134
timer
1:00

Slide 56 - Slide

Pubquiz
  • Vorm groepjes van 4 personen
  • Overleg steeds op fluistertoon, je houdt het antwoord voor jezelf!
  • Noteer elke ronde per vraag het antwoord op een wisbordje
  • Na elke ronde volgt een controle en een tussenstand
  • Voor de volgende ronde maak je het bordje weer leeg

Slide 57 - Slide

Hausaufgaben

Lernen:
Lernliste N-D, Lernliste D-N
Sprachmittel D-N
Grammatik A und B



Slide 58 - Slide