Paragraaf 2.9

Paragraaf 2.9
1 / 14
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 14 slides, with text slides and 1 video.

Items in this lesson

Paragraaf 2.9

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Opgave 1
1 A, B

Slide 9 - Slide

Opgave 2
2 a De huidige vaarroutes liggen in de zone in de Noordelijke IJszee waarin in de zomerperiode van juni tot en met september de geringste hoeveelheid zee-ijs voorkomt.
 b Door het smelten van het zee-ijs wordt het zeewater minder zout en daardoor zinkt het water minder diep in de zone van de diepwaterpomp. Mogelijk wordt hierdoor de toestroming van warm water via de Golfstroom minder en dan kan het klimaat van West-Europa koeler worden.

Slide 10 - Slide

Opgave 3
3 a Het snijpunt van de evenwichtslijn met de ijskap. Het geeft de ondergrens aan van het gebied waar de gevallen sneeuw het hele jaar blijft liggen en omgezet wordt in ijs. Het is de grens tussen het accumulatiegebied en het afsmeltgebied.
 b Door een veel kleinere ijsmassa reageert Groenland sneller op klimaatveranderingen.
 c De reflectie van zonnestraling neemt af als door het smelten van het ijs een licht oppervlak wordt vervangen door een donkerder oppervlak dat meer zonnestraling absorbeert. Door de afnemende hoogte van het ijs, komt het ijs in contact met lucht op lagere hoogte en die is warmer. In beide gevallen wordt het smeltproces versterkt: beide zijn dus positieve terugkoppelingen.
 d Onder de huidige klimaatomstandigheden kan dat niet. Alleen in een nieuwe ijstijd kan de accumulatie van ijs in de winter weer groter worden dan het smelten in de zomer.

Slide 11 - Slide

Opgave 3 (deel 2)
ijs in contact met lucht op lagere hoogte en die is warmer. In beide gevallen wordt het smeltproces versterkt: beide zijn dus positieve terugkoppelingen.
 d Onder de huidige klimaatomstandigheden kan dat niet. Alleen in een nieuwe ijstijd kan de accumulatie van ijs in de winter weer groter worden dan het smelten in de zomer.

Slide 12 - Slide

Opgave 4
4 a Hoe dieper in de aardkorst, hoe hoger de temperatuur. Dat verhindert bevriezing.
 b Rusland is een grotere landmassa. Daardoor heeft het een continentaler klimaat met koudere winters en is er een groter oppervlak permafrost.
 c Een warmer klimaat zorgt in de zomer voor meer dooi, waardoor de bodem papperig en instabiel wordt. Infrastructuur en gebouwen kunnen verzakken. Alleen door ze met palen goed in de diepere permafrost vast te zetten, kan dit worden voorkomen. Huizen moeten aan de onderzijde goed geïsoleerd worden omdat ze anders wegzakken.

Slide 13 - Slide

Opgave 5
5 a Dit de zone aan de voet van de ijskap waar door het jaar heen afsmelting overheerst. In deze smalle kuststroken vind je dorpen, steden en landbouwgronden en tot een bepaalde diepte permafrost.       b Aan de rand van de ijskap komen op een aantal plaatsen gletsjers voor. Waar deze in de oceaan uitkomen, kunnen ze in de zomer langs smeltscheuren afkalven en ijsbergen vormen.       c De zomer- en wintertemperatuur zal minder laag zijn en er zal door de hogere temperatuur meer neerslag vallen. Door het smelten van sneeuw en ijs wordt Groenland groener. De zone met toendra en permafrost wordt in de kustgebieden steeds breder.

Slide 14 - Slide