Tekstverbanden en signaalwoorden week 3

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom 


Binnen = beginnen 

Pak je boek en ga naar de juiste pagina. 

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
We gaan de komende weken aan de slag met 'Meer dan lezen' 
De volgende onderwerpen komen aan bod:
  • Tekstverbanden
  • Signaalwoorden 



Slide 2 - Slide

Leerdoel
Het leerdoel voor de komende periode is:

Ik kan testverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden. 

Subdoelen (op eigen tempo)
  • Ik kan een opsommend verband herkennen aan signaalwoorden.
  • Ik kan een chronologisch verband herkennen aan signaalwoorden.
  • Ik kan een tegenstellend verband herkennen aan signaalwoorden.
  • Ik kan een toelichtend verband herkennen aan signaalwoorden.
Subdoelen (op eigen tempo) 

  • Ik kan een concluderend verband herkennen aan signaalwoorden. 
  • Ik kan een oorzakelijk verband herkennen aan signaalwoorden.
  • Ik kan een redengevend verband herkennen aan signaalwoorden. 
  • Ik kan een doel-middel verband herkennen aan signaalwoorden
  • Ik kan een vergelijkend verband herkennen aan signaalwoorden
  • Ik kan een voorwaardelijk verband herkennen aan signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Concluderend verband 

Slide 4 - Slide

Conclusie 
Bij een concluderend verband wordt een conclusie uit eerdere informatie getrokken. Dit gebeurt vaak in het slot van een tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al


De leerling heeft hard gestudeerd en alle opdrachten netjes gemaakt, dus hij is klaar voor de toets.

Wat is het signaalwoord? 


Slide 5 - Slide

Oorzakelijk verband 

Slide 6 - Slide

Oorzaak-gevolg
Een oorzakelijke verband maakt duidelijk waardoor iets gebeurt en wat het gevolg daarvan is. 

Signaalwoorden: doordat, daardoor, als gevolg van, (dat) komt door, het gevolg is, dus.


Het had de hele nacht geregend, daardoor stond de straat volledig onder water.
  • Wat is het signaalwoord?
  • Wat is de oorzaak en wat is het gevolg?

Slide 7 - Slide

Weektaak 
Wat moet je maken? Meer dan lezen paragraaf 2 en 5
  • Kijk naar de opdrachten op de takenkaart 
    Als je samen met mij de opdracht wil maken of een tekst  lezen, geef dat aan! 

Wat moet je doen als je klaar bent?
  • Nakijken
  • De nakijkboekjes liggen op de grote tafel 
  • Aftekenen als je een weektaak hebt nagekeken! 

Klaar of maak je een andere keuze?
  • Ga aan de slag met verdiepende opdrachten
  • Lezen 
  • Bezig met een ander vak 


Slide 8 - Slide

Afsluiting
We werken aan het volgende leerdoel:

  • Ik kan testverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden. 


Welke subdoelen heb je al behaald? 




Slide 9 - Slide

Redengevend verband 

Slide 10 - Slide

Reden 
Een redengevend verband maakt duidelijk waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, want, de reden hiervoor is, dankzij, immers, namelijk. 




Hij bleef thuis, want hij voelde zich niet lekker.
  • Wat is het signaalwoord?
  • Wat is de reden?

Slide 11 - Slide

Voorwaardelijk verband 

Slide 12 - Slide

Voorwaarde 
Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt. 

Signaalwoorden: als .. (dan), indien, tenzij, wanneer, mits. 




Je mag mee naar het feest, op voorwaarde dat je je huiswerk af hebt.
  • Wat is het signaalwoord?
  • Wat is de voorwaarde?

Slide 13 - Slide

Weektaak 
Wat moet je maken? Meer dan lezen paragraaf 2 en 5 
  • Kijk naar de opdrachten op de takenkaart 
    Als je samen met mij de opdracht wil maken of een tekst  lezen, geef dat aan! 

Wat moet je doen als je klaar bent?
  • Nakijken
  • De nakijkboekjes liggen op de grote tafel 
  • Aftekenen als je een weektaak hebt nagekeken! 

Klaar of maak je een andere keuze?
  • Ga aan de slag met verdiepende opdrachten
  • Lezen 
  • Bezig met een ander vak 


Slide 14 - Slide

Afsluiting
We werken aan het volgende leerdoel:

  • Ik kan testverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden. 


Welke subdoelen heb je al behaald? 




Slide 15 - Slide

Doel-middel verband 

Slide 16 - Slide

Doel-middel
Een doel-middel verband geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van. 

Om fit te blijven, gaat hij drie keer per week naar de sportschool.
  • Wat is het signaalwoord?
  • Wat is het doel?
  • Wat is het middel?

Slide 17 - Slide

Vergelijkend verband  

Slide 18 - Slide

Vergelijking
Een vergelijkend verband laat een verschil of overeenkomst zien.

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer, groter, beter, dan. 

De laptop van Tim is veel sneller dan die van zijn broer.
  • Wat is het signaalwoord?
  • Wat is de vergelijking?

Net als haar oudere zus, houdt Lisa enorm van dansen.
  • Wat is het signaalwoord?
  • Wat is de vergelijking? 

Slide 19 - Slide

Weektaak 
Wat moet je maken? Meer dan lezen paragraaf 2 en 5
  • Kijk naar de opdrachten op de takenkaart 
    Als je samen met mij de opdracht wil maken of een tekst  lezen, geef dat aan! 

Wat moet je doen als je klaar bent?
  • Nakijken
  • De nakijkboekjes liggen op de grote tafel 
  • Aftekenen als je een weektaak hebt nagekeken! 

Klaar of maak je een andere keuze?
  • Ga aan de slag met verdiepende opdrachten
  • Lezen 
  • Bezig met een ander vak 


Slide 20 - Slide

Afsluiting
We werken aan het volgende leerdoel:

  • Ik kan testverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden. 


Welke subdoelen heb je al behaald? 




Slide 21 - Slide