3M Tekstverbanden

Planning
- Herhaling tekstverbanden
- Aan de slag
- Pauze
- Bespreken leestaak 1
- DWT
1 / 44
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Planning
- Herhaling tekstverbanden
- Aan de slag
- Pauze
- Bespreken leestaak 1
- DWT

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

 Signaalwoorden

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! 
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Wat heb je aan tekstverbanden en signaalwoorden?

Je kunt een tekst beter begrijpen als je weet wat de delen met elkaar te maken hebben. Welk verband ze hebben.
Je herkent het verband tussen woorden, zinnen en alinea's aan signaalwoorden.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions





Wat is een tekstverband?
A
Het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd.
B
Het belangrijkste in een alinea.
C
De samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's.
D
Relaties tussen verschillende delen van de tekst.

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

redengevend verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
redengevend
want, omdat, daarom, immers, namelijk
Anja wil wel collecteren voor de Dierenbescherming, want zij wil dieren in nood helpen. 
Redengevende tekstverbanden komen vaak voor in betogende teksten. 

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

VOORBEELD

redengevend verband

Voor het proefwerk van biologie had ik een slecht cijfer,

want ik heb er niet goed voor geleerd.


De reden van het slechte cijfer is

dat ik niet geleerd heb voor het proefwerk.


Slide 8 - Slide

This item has no instructions

concluderend verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
concluderend
dus, dan ook, hieruit volgt, de slotsom is, concluderend
Anja is naar de kapper geweest. Ze is dus helemaal klaar voor het schoolgala.
Concluderende tekstverbanden komen vaak voor in betogende teksten. 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

VOORBEELD 

concluderend verband


'Kortom, het is belangrijk om je aan je planning te houden.'  

'Het is dus belangrijk om je aan je planning te houden.'



Slide 10 - Slide

This item has no instructions

oorzakelijk verband

Een oorzakelijk verband  toont waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil).


tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
oorzakelijk
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
Door de bananenschil die op straat lag, gleed Pietje uit. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Oorzakelijk verband

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

VOORBEELD

oorzakelijk verband


Doordat ik vandaag mijn kamer opruim,

mag ik morgen mee naar de Efteling.



Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Welke signaalwoorden geven een oorzakelijk verband aan?
A
Omdat, daarom, dus, doordat
B
Doordat, dus, dankzij, kortom.
C
Kortom, dus, dat komt door
D
Dat komt door, doordat, dus

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Een oorzakelijk verband geeft aan waarom iets gebeurt
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een concluderend verband
A
Conclusie uit eerdere informatie uit de tekst
B
Waarom iemand iets doet of vindt
C
Waardoor iets gebeurt

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Hoe omschrijf je een redengevend verband het beste?
A
Dit verband geeft aan waardoor iets gebeurt.
B
Dit verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
C
Dit doet iemand heel bewust
D
Dit gebeurt buiten iemands wil

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Tijdsvolgorde
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Tijdsvolgorde
eerst, intussen, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, nadat, zodra, ten slotte
Eerst ga ik naar school, maar daarna gaan we de stad in. 

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Tijdsvolgorde- voorbeeld
Als je met de Thalys van Amsterdam naar Parijs reist, maak je drie tussenstops: eerst in Rotterdam, dan in Antwerpen en vervolgens in Brussel.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Opsommend verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Opsommend
ten eerste, ten tweede, ook, eveneens, bovendien, verder, tevens, zowel … als, ten slotte
Ten eerste moet ik nog avondeten halen, ten tweede heb ik zin in chocolade en dat heb ik niet in huis. 

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Tegenstellend verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Tegenstellend
maar, echter, evenwel, toch, daarentegen, integendeel, enerzijds … anderzijds
In de herfst is het vaak slecht weer, maar er zijn ook mooie dagen.  

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldgevend verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Voorbeeldgevend
dat wil zeggen, bijvoorbeeld, zo(als), met andere woorden
Ik wil wat lekkers, bijvoorbeeld chips. 

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Samenvattend verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Samenvattend
kortom, om kort te gaan, samenvattend, al met al
Kortom, ik ga naar de supermarkt. 

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions


Zoek tekstverband:
Hij houdt van pannenkoeken, maar niet van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions


Zoek tekstverband:
Vroeger hield hij van pasta, tegenwoordig houdt hij meer van pizza.n.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
chronologie
D
toelichting

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

vergelijkend verband

Een vergelijkend verband laat een verschil of een overeenkomst zien. Signaalworden voor een vergelijkend verband zijn:

in vergelijking met, net als - zoals - evenals, ook de vergrotende trap (meer, beter, best)

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Vergelijkend verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Vergelijkend
net zoals, evenals, vergeleken met
Ik ga op vakantie naar Frankrijk, net zoals Liesje. 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Middel - doel
Iets wordt gebruikt of gedaan (het middel),
om iets anders te bereiken (het doel).

Signaalwoorden van een middel-doel verband zijn:
daarmee, het doel ervan, door middel van

Met behulp van de grasmaaier, zorg ik er voor dat mijn grasmat er weer fantastisch uitziet.

Slide 29 - Slide


Middel/doel-verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Middel/doel
Om te, met als doel, waarmee, daarmee
Jantje heeft een nieuwe fiets, daarmee kan hij naar voetbal fietsen.

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Voorwaardelijk verband
Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt. 

bijbehorende signaalwoorden: 
als...dan, indien, tenzij, mits , wanneer
behalve als, onder voorwaarde dat

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

voorwaardelijk verband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Voorwaardelijk
Als...dan, indien, mits, tenzij, behalve als, op voorwaarde dat
Als jij je kamer opruimt, dan mag je naar de film. 

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Bij een vergelijkend verband gebruik je als signaalwoord ....
A
bijvoorbeeld
B
zo, zoals, evenals
C
want, omdat
D
mits, tenzij

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat geeft een vergelijkend verband aan?
A
Het laat zien wat je net hebt gelezen.
B
Het noemt twee zaken op.
C
Het laat een verschil of overeenkomst zien.
D
Huh, vergelijkend verband?!

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Vergelijkend verband
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we patat eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Hoe omschrijf je een doel-middel verband het beste?
A
Geeft aan welk middel gebruikt wordt om een doel te bereiken.
B
Welk doel wordt er gebruikt?
C
Waarmee kun je iets het beste schoonmaken?
D
Dit gebeurt buiten iemands wil.

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Signaalwoorden voor
doel-middel zijn:
A
om... te, daarna, aangezien
B
zodat, om... te, door middel van
C
zodat, door middel van, kortom
D
kortom, daarom, immers

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

doel-middel
A
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
B
Ik heb besloten meer aan sport te gaan doen, omdat ik me de laatste tijd slap en futloos voel.
C
D

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

wat maakt een voorwaardelijk verband duidelijk?
A
een andere kant van de zaak aangegeven
B
geeft de auteur een verkorte weergave van informatie uit de tekst
C
onder welke voorwaarden iets gebeurd
D
geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Welke signaalwoorden horen bij een voorwaardelijk verband?
A
Adhv, zodat, om te, dmv, met, middels en opdat
B
Als, indien, tenzij, wanneer, als dan
C
Kortom, samengevat, met andere woorden en al met al.
D
Ook al, zij het dat, weliswaar, alhoewel, ofschoon, desondanks,

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

"Ik ga werken bij de supermarkt, tenzij ik geselecteerd word voor het eerste team." Welk verband?
A
toegevend verband
B
voorwaardelijk verband
C
doel-middelenverband

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden.
Tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Maak opdracht 2 (blz 7) 

Maak leestaak 1 af. 

timer
5:00

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Nu
Leestaak 1 nakijken en bespreken

DWT

Slide 44 - Slide

This item has no instructions