Maak in je schrift een lijst van minstens 30 woorden/uitdrukkingen die je nog niet kende en die nuttig zijn voor het beschrijven van een foto. Richt je vooral op punt 1 t/m 3.
Denk aan:
1. algemeen: ik zie/er is/er zijn/op de foto/ik denk dat
- lees je voorbereiding over de futur 3x door en leer de moeilijkste woorden uit je hoofd. De volgende les gaan we het hier over hebben, zonder dat je het mag voorlezen.
Slide 5 - Slide
Qu'est-ce que tu vois (1)?
timer
2:00
Slide 6 - Slide
- de vrouwen (kleren, emoties, wat doen ze)
- gebouwen (kleuren, materiaal, vorm, functie)
- weer (regen, warm/koud, waaraan zie je dat?)
- andere mensen
Qu'est-ce que tu vois 2 ?
timer
2:00
Slide 7 - Slide
Continuer à parle: raconte l'histoire derrière cette photo.
timer
3:00
Slide 8 - Slide
- wie zijn de vrouwen?
- hoe kennen ze elkaar?
- hoe voelen ze zich?
- waar zijn ze precies?
- waarom zitten ze niet warm binnen?
- waarom drinken ze bier?
- wat gebeurt er na dit moment dat je hier op de foto ziet?
l'histoire derrière la photo 2 ...
timer
3:00
Slide 9 - Slide
examenrond
timer
10:00
Slide 10 - Slide
passé composé
- répéter théorie pasé composé
- différence imparfait <-> p. c.
- faire 7E (p. 62)
- schrijf in 50 woorden wat je gister hebt gedaan. Gebruik daarbij minstens 5x de passé composé (activiteiten) en 5x de imparfait (achtergrondsituatie beschrijven)