1.9 Spelling les 1

1.9 Spelling les 1
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

1.9 Spelling les 1

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
- Je weet wanneer je een punt, (punt)komma en dubbele punt gebruikt (herhaling klas 2).

Slide 2 - Slide

Woord van de week

DE OBSESSIE

Slide 3 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?
  • Stillezen
  • Huiswerkcontrole en nakijken (opdracht 1.7 12, 15, 16, 17, 18 + test jezelf grammatica zinsdelen.
  • Herhaling leestekens
  • Samen maken opdracht 1
  • Huiswerk opdracht 3,6 en 7

Slide 4 - Slide

Start les. 
Stillezen 
Dit jaar 4 boekopdrachten, waarvan je twee boekopdrachten zelf een boek mag kiezen.

De eerste boekopdracht is een opdracht over een zelfgekozen boek:

 C-boek of hoger
 Minimaal één zelfgekozen D-boek
 Maximaal één boek mag een novelle mag zijn (korter dan honderd bladzijden)
 Je mag van elke schrijver maximaal één boek lezen

Zie print van de eisen. Volgende les heb je het boek mee!



timer
10:00

Slide 5 - Slide

1.9 spelling
  1. Deze les: spelling - leestekens
    Punt, komma, dubbele punt, puntkomma ( . , : ; )


  2. Volgende les: spelling - leestekens
    Aanhalingstekens ('blabla') , dicteewoorden, test jezelf

Slide 6 - Slide

Wanneer schrijf je in een tekst wel een punt en wanneer niet? Bedenk van elk een voorbeeld.

Slide 7 - Open question

Leestekens: de punt 

Wel een punt
  • Aan het einde van een zin die geen vraag of uitroep is.
  • Bij afkortingen waarvan de de hele woorden uitspreekt. (n.a.v., bijv.)

blz. 78 (81)

Geen punt
  • Als je de letters van een afkorting als één woord uitspreekt. (horeca, hema)
  • Als je van een afkorting alleen de letters uitspreekt (wc, EHBO)
  • Na een titel of tussenkopje
  • Als een zin een vraag of uitroep is
  • Als de zin eindigt met een afkorting met punt.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Net een gedicht...

Slide 10 - Slide

Leestekens: de komma blz. 79/ 82
(De komma geeft een pauze in de zin aan)
  • Tussen twee persoonsvormen van een samengestelde zin. (1. Om de spreekwoorden te ontdekken, moet je het schilderij goed bekijken. 2. Om het virus te stoppen, moet iedereen thuisblijven.)
  • Meestal voor de voegwoorden hoewel, omdat, zodat, als, indien, maar, aangezien, doordat, want en terwijl)
  • Tussen delen van een opsomming in. (Niet voor en)


Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Per ongeluk een opsomming

Slide 13 - Slide

Leestekens: de puntkomma (83)

  • Tussen twee zinnen die heel nauw met elkaar samenhangen.
    (Frank was te laat; zijn fiets was gestolen. Ik heb een hekel aan zwemmen; toch neem ik zwemkleding mee.)
  • In een opsomming
    (Ons weekmenu bestaat uit:
• aspergesoep geserveerd met brood;
• gestoofde aardappels uit de oven;
• langzaam gegaarde stokvis in botersaus.

Slide 14 - Slide

Leestekens: de dubbele punt blz. 80
  • Als aankondiging van een opsomming.

  • Als aankondiging van een uitleg of een voorbeeld.
    (Je kunt kiezen: je werkt in een groepje van drie of je werkt alleen.)
  • Als aankondiging van een citaat. Je schrijft dan wel een hoofdletter na de dubbele punt.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Schrijf over, maar nu met leestekens.

Iedereen heeft twee oren dus als één oor het niet zo goed doet heb je altijd nog een tweede

Slide 17 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens.

Je zou bijna kunnen denken waarom heb ik er eigenlijk twee

Slide 18 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens.

Met dit korte eenvoudige en snelle proefje kun je onderzoeken of het belangrijk is dat je twee oren hebt

Slide 19 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens.

Voor dit proefje heb je een aardige behulpzame vriend nodig

Slide 20 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens.

Ook heb je iets nodig dat geluid maakt zoals een mobiel oid

Slide 21 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens (en hoofdletters).

Zeg tegen je vriend ga de kamer uit en doe een van je oren dicht zodat we kunnen beginnen met het proefje!

Slide 22 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens (en hoofdletters).

Verstop de rinkelende piepende of zoemende mobiel ergens in de kamer

Slide 23 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens (en hoofdletters).

Zeg tegen je vriend kom terug maar houd je vinger in je oor en zoek de mobiel!

Slide 24 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens (en hoofdletters).

Herhaal het experiment maar nu mag je vriend beide oren gebruiken

Slide 25 - Open question

Schrijf over, maar nu met leestekens (en hoofdletters).

Wat ging beter de eerste of de tweede keer

Slide 26 - Open question

Huiswerk

Opdrachten H1.9 Opdracht 3,6 en 7







Slide 27 - Slide

Lesdoelen
- Je weet wanneer je een punt, (punt)komma en dubbele punt gebruikt (herhaling klas 2).

Klascode

trofi

Slide 28 - Slide