11-1 Lezen theorie structuren & verwijswoorden

Welkom bij Nederlands!

Pak je pen, boek, map & schrift.

Oortjes & telefoon bij de coach.

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!

Pak je pen, boek, map & schrift.

Oortjes & telefoon bij de coach.

Slide 1 - Slide

Vandaag
  • Lezen theorie: tekststructuren
  • Verwijswoorden
  • Zelf verder werken

Slide 2 - Slide



Info
Waarom moeten jullie Lezen maken?
Wat is het doel?
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 3 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..
- ...kun je uitleggen waarom je begrijpend moet kunnen lezen.
-...kun je de signaalwoorden bij de tekstverbanden opsomming, tegenstelling en voorbeeld noemen.
-...kun je verwijswoorden herkennen en zelf gebruiken.
   

Slide 4 - Slide



Begrijpen tekst
Jullie moeten geschreven teksten te begrijpen.

Een aantal structuren in de tekst kunnen hierbij helpen.
Deze structuren laten verbanden zien: wat heeft waarmee te maken?
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 5 - Slide



Vormen structuur
Verschillende vormen:
  • Opbouw tekst (nabijheid, kopjes, alinea's e.d.)
  • Signaalwoorden
  • Verwijzingen / verwijswoorden
  • Herhalen woorden
Doel = informatie overbrengen!
Samenhang = informatie
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 6 - Slide



Woordenschat
Om een tekst te kunnen begrijpen, moet je weten wat woorden betekenen.
Hoeveel procent heb je nodig, denk je?
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

 6 belangrijke tekstverbanden
  • opsommend
  • tegenstellend
  • uitleggend/ voorbeeldgevend
  • tijdsvolgorde/chronologisch
  • redengevend
  • concluderend

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Tekstverband:
tegenstelling
In een zin of een alinea kunnen twee dingen tegenover elkaar gezet worden.
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover. 

Slide 18 - Slide

Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.

De delen van de tegenstelling zijn:
- Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen
- mijn zakenpartner denkt daar anders over.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide



Aan de slag!
Ga lekker zelf verder werken.
Vragen? Ik hoor het graag!

Succes! :-)
Vandaag
  • Info
  • Uitleg
  • Werken
  • Afsluiting

Slide 22 - Slide

Functies van tekstgedeelten

  • Alinea's of groepjes alinea's hebben bepaalde bedoelingen (= functie tekstgedeelte).
  • Hierbij kun je denken aan bewijs,  gevolgen,  oorzaak, opsomming en toelichting.


Tip: bekijk goed de kernzin en signaalwoorden, die kunnen je hierbij helpen.


Slide 23 - Slide

Functies van teksgedeelten

  1. Aanbeveling: Er wordt een advies gegeven, vaak aan het eind van de tekst. 
  2. Aanleiding: Een (actuele) gebeurtenis wordt beschreven wat de schrijver tot het schrijven van deze tekst bracht. 
  3. Begripsomschrijving: Een zo nauwkeurig mogelijke beschrijving van een bepaald begrip wordt gegeven. Synoniem = definitie.
  4. Nuancering: Een (eerdere) bewering of standpunt wordt afgezwakt door andere gezichtspunten te laten zien. Verwant aan relativering.
  5. Doelstelling: Schrijver geeft aan wat hij met zijn tekst wil bereiken.

Slide 24 - Slide

Functies van tekstgedeelten

6. Hypothese: Een voorlopige stelling/veronderstelling die de schrijver in de  rest van de tekst probeert te bewijzen.

7.   Stelling: Een bewering die de schrijver met argumenten moet onderbouwen. Synoniem: bewering, mening, standpunt.

8.   Tegenwerping: Er worden bezwaren of bedenkingen weergegeven tegen een eerdere bewering of argumentatie.

9.   Toepassing: Na een beschreven theorie volgt een toepassing of praktische uitvoering ervan.
10.  Voorbehoud: Er wordt een voorwaarde beschreven waaraan voldaan moet worden.

Slide 25 - Slide

Tekststructuren                                   1/3

- Voordelen-en-nadelenstructuur: Wat zijn de voor- en nadelen van een verschijnsel? 

In het slot staat afweging, conclusie of samenvatting.

Geen duidelijke keuze? = beschouwing

Wel duidelijke keuze? = betoog



Slide 26 - Slide

Tekststructuren                                   2/3

- Vroeger-en-nustructuur: het gaat om ontwikkeling in de tijd. Twee periodes worden tegenover elkaar gezet: verleden vs. heden.

Hoofdvraag: wat is er veranderd?

Alleen veranderingen beschreven = uiteenzetting.

Verschillende manieren van bekijken = beschouwing.

Eigen standpunt ingenomen = betoog.

Mengvormen zijn mogelijk!

In het slot samenvatting, conclusie of aanbeveling.




Slide 27 - Slide

Tekststructuren                                   3/3

- Vroeger-nu-toekomststructuur: Ook ontwikkelingen. Vaak nadruk op geleidelijkheid van ontwikkelingen i.p.v. scherp contrast zoals vroeger-en-nustructuur.

Hoofdvraag: wat is er al veranderd, wat gaat er nog veranderen?

Kan ook uiteenzetting, beschouwing of betoog zijn.

In het slot toekomstverwachting.





Slide 28 - Slide

Examen!
We lopen de vragen na. 
Had je het fout? Dan kijken we ernaar.

Slide 29 - Slide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les..
- ...kun je uitleggen waarom je begrijpend moet kunnen lezen.
-...kun je de signaalwoorden bij de tekstverbanden opsomming, tegenstelling en voorbeeld noemen.
-...kun je verwijswoorden herkennen en zelf gebruiken.
   

Slide 30 - Slide