Economisch bekeken - H1.1 Inkomsten in soorten - KGT

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (KGT)
1 / 19
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1 - Zakgeld en inkomen (KGT)

Slide 1 - Slide

  • H1.1 Inkomsten in soorten
  • H1.2 Inkomsten omrekenen
  • H1.3 Getallen op een rij
  • H1.4 Bijverdienen
  • H1.5 De bank betaalt
  • H1.6 Inkomen en beroep
Inhoud

Slide 2 - Slide

1.1 Inkomsten in soorten

Slide 3 - Slide

Aan het eind van deze paragraaf kun je:
  • inkomsten indelen in verschillende soorten.
  • de indeling van inkomstensoorten toepassen.
Lesdoelen

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

  • Inkomen is alles wat je ontvangt.

    Er zijn verschillende soorten inkomsten:
    - Inkomsten met tegenprestatie, zoals werk (je moet er iets voor doen!)
    - Inkomsten zonder tegenprestatie, zoals zakgeld of een uitkering. (Je hoeft er niets voor te doen)
Inkomen

Slide 6 - Slide

Je kan op verschillende manieren inkomen ontvangen.

  1. Inkomsten in geld: briefjes, muntgeld of op een rekening.
  2. Inkomsten in natura: auto, telefoon, ov chipkaart.


Soorten inkomsten

Slide 7 - Slide

Je kan op verschillende manieren inkomen besteden.

  1. Niet-vrij besteedbaar inkomen: kleedgeld, reisgeld en kappersgeld --> het staat vast waar je het aan uitgeeft. 
  2. Vrij besteedbaar inkomen: het inkomen dat overblijft na alle verplichte uitgaven


Kun je je geld vrij uitgeven?

Slide 8 - Slide

Opdrachten nakijken
  • Jullie hebben de introductievragen beantwoord. Deze gaan we nakijken. 
  • Pak een andere kleur pen en verbeter je eventuele  fouten!!



Slide 9 - Slide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
3.      A. Het zakgeld (inkomsten zonder tegenprestatie) dat ze beide van
               hun ouders krijgen.
         B.
Het geld dat zij verdient met oppassen (inkomsten met
               tegenprestatie)
         C.
Brenda = € 12,- + € 18,- = € 30,-. Amber = € 15,-.
               Verschil = € 30,- - € 15,- = € 15,-

4.      A. Ja, het geld voor de kapper zijn wel inkomsten.
         B. Nee, het geld is niet vrij besteedbaar. Brenda moet dit geld                            uitgeven aan de kapper.
         C. Brenda heeft voor het geld voor de kapper geen tegenprestatie                    geleverd.


Slide 10 - Slide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
1.      A. Voor het zakgeld hoeft Brenda niks te doen. Voor het loon moet                  Brenda werken (oppassen).
         B. 3 uren per keer, 2 keer per week. 6 uren x € 3,- per uur = € 18,-.

2.      A. € 7,30 + € 3,95 + € 10,- + € 20,- = € 41,25
         B. Je kunt het niet vrij besteden. De bioscoopbon kan je allen bij de                  bioscoop uitgeven en het beltegoed alleen op je telefoon zetten.




Slide 11 - Slide

ANTWOORDEN INTRODUCTIEVRAGEN
5.      Loon is met tegenprestatie. Kinderbijslag is zonder
          tegenprestatie.




Slide 12 - Slide

Huiswerk voor de volgende les:
  • Maken toepassingsvragen 6, 7, 8,  van hoofdstuk 1. Paragraaf 1.1 inkomsten in soorten op bladzijde 10 en 11.

Huiswerk

Slide 13 - Slide

Afsluiting van de les
Om de les af te sluiten krijg je 5 vragen om te beantwoorden, om te kijken wat je deze les hebt geleerd!

Slide 14 - Slide

Wat is een voorbeeld van vrij besteedbaar inkomen ?
A
Kleedgeld
B
Loon

Slide 15 - Quiz

Zakgeld is:
A
Vrij besteedbaar inkomen
B
Niet-vrij besteedbaar inkomen

Slide 16 - Quiz

Pien krijgt af en toe iets van haar oma. Lippenstift en soms een tijdschrift.
Hoe noemen we deze inkomsten?
A
inkomsten in geld
B
inkomsten in natura

Slide 17 - Quiz

Oppasgeld is een voorbeeld van:
A
Inkomsten in geld
B
Inkomsten in natura
C
Inkomsten met tegenprestatie
D
Inkomen zonder tegenprestatie

Slide 18 - Quiz

Zakgeld is een voorbeeld van:
A
Inkomsten in geld
B
Inkomsten in natura
C
Inkomsten met tegenprestatie
D
Inkomsten zonder tegenprestatie

Slide 19 - Quiz