✅ Je kunt jezelf in het Nederlands voorstellen en inchecken in de les.
✅ Je kunt werkwoorden op de juiste manier vervoegen.
✅ Je kunt zinnen maken met de juiste woordvolgorde.
✅ Je kunt zeggen hoeveel en wanneer iets gebeurt.
✅ Je kunt lidwoorden (de, het, een) en voorzetsels (op, in, naast, etc.) goed gebruiken.
✅ Je kunt een kort gesprek voeren in het Nederlands.
✅ Je kunt zeggen wat je in de volgende les wilt leren.