This lesson contains 15 slides, with text slides and 1 video.
Je weet wat verkleinwoorden zijn en kunt deze correct spellen
Je weet wat afkortingen zijn en kunt deze correct spellen
Je kan samenstellingen met en zonder tussenletters correct spellen
Een verkleinwoord maak je door achter het zelfstandig naamwoord een achtervoegsel te plaatsen. Meestal schrijf je het zoals het klinkt.
dop -> dopje
slak -> slakje
boom -> boompje
Bij sommige woorden kan je niet horen hoe je het verkleinwoord spelt :
Regels:
Regels :