1.2 - Hoe rijk voel jij je?

Hoofdstuk 1
4TL
Paragraaf 2 - Hoe rijk voel jij je?
1 / 26
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 1
4TL
Paragraaf 2 - Hoe rijk voel jij je?

Slide 1 - Slide

Wat moet je kennen/ kunnen?
  • Terugblik rekenen met %!
  • Wat welvaart is?
  • Wat het BBP is.
  • Hoe je welvaart berekent.
  • Hoe je je inkomsten kunt onderverdelen.
  • Hoe inkomsensverschillen ontstaan

Slide 2 - Slide

Oefensom 1 + 2
  • In 2004 bedroeg de export van NL €250 Miljard. Een jaar later is dit €230 miljard. Met hoeveel % is de export gedaald?

  • Jelmer heeft op het Helders feest 30 munten gekocht. Dit is 12% van het totaal van zijn vriendengroep. Hoeveel munten heeft zijn vriendengroep in totaal gekocht

Slide 3 - Slide

Oefensom 3 + 4
  • Jan koopt telefoons in voor €80,- en verkoopt ze voor €230,- Hoeveel % winst maakt hij per telefoon?

  • Hoeveel % is €42,- van €500,-

Slide 4 - Slide

Wat is de code van de kluis?
Alle antwoorden van de oefensommen (afgerond op hele getallen) bij elkaar opgeteld/ afgetrokken!

Slide 5 - Open question

Welvaart
Welvaart geeft aan hoeveel behoeften iemand kan bevredigen.

  • Hoe meer behoeften je kunt bevredigen hoe hoger je welvaart 
  • Normaal gesproken dus hoe meer geld en tijd (=middelen) iemand heeft hoe hoger de welvaart.

Slide 6 - Slide

Welvaart
Om de welvaart van een land te meten gebruik je:
  • Nationaal inkomen per hoofd v/d bevolking



Slide 7 - Slide

Welvaart
Het nationaal inkomen per hoofd van de bevolking geeft niet helemaal een goed beeld, omdat je ook moet kijken naar: 
  • de verdeling van het inkomen over de bevolking
  • de hoogte van de prijzen (NL = hoger dan Nigeria)
  • de omvang van de informele productie, zoals zelfvoorziening.
  • De aanwezigheid en kwaliteit van collectieve voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Link

Waarom zijn Luxemburgers (ondanks dat ze meer verdienen) toch niet
gelukkiger dan Nederlanders?

Slide 10 - Open question

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

Wat is BBP?
A
Bruto Buitenlands product
B
Bruto Binnenlands Product
C
Buiten Binnenlands product
D
Geen van deze

Slide 13 - Quiz

Zet onderstaande in de juiste volgorde! 
(begin met stijging BBP)
1
1
1
1
1
Minder werkloosheid 
stijging BBP  
Meer investeringen 
Stijging van de inkomens 
 Meer productie 

Slide 14 - Drag question

Begrotingstekort
De verwachte inkomsten van de overheid zijn lager dan de verwachte uitgaven.


Slide 15 - Slide

Wat kan de overheid doen aan een begrotingstekort?

Slide 16 - Open question

Begrotingstekort (gevolg geld lenen)
Om toch alle uitgaven te kunnen financieren leent de overheid geld van banken en particulieren (bedrijven/burgers)
Gevolg
De staatsschuld (de totale schuld van de overheid) stijgt.
Gevolg
De overheid is elk jaar extra geld kwijt aan rente en aflossing om de schulden af te betalen. 

Slide 17 - Slide

Gevolgen van economische krimp voor de overheid:
  • minder productie - meer werkloosheidsuitkeringen;
  • minder productie - minder btw;
  • minder inkomen - minder (inkomsten)belasting;
  • minder winst - minder (winst)belasting;
  • begrotingstekort zal toenemen bij gelijke uitgaven.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Sacha is een alleenstaande bijstandsmoeder met twee kinderen, die beiden naar het VMBO gaan. De laatste tijd komt zij niet meer uit met haar geld. Op haar spaarrekening staat € 3000 waarover ze rente ontvangt.
Welke soorten inkomen ontvangt Sacha?
A
inkomen uit arbeid en bezit
B
inkomen uit arbeid en overdracht
C
inkomen uit overdrachten en uit bezit.
D
Inkomen uit arbeid, overdracht en bezit

Slide 20 - Quiz

Hoe ontstaan inkomensverschillen?

Slide 21 - Open question

Inkomensverschillen
  • Door leeftijd
  • Opleiding
  • Ervaring
  • Capaciteiten
  • Fulltime / Parttime
  • Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
Vraag = werkgever die iemand zoekt voor een vacature
Aanbod = Werknemer die een baan zoekt

Slide 24 - Slide

Wat gebeurt er met het inkomen van een werknemer als er veel vraag en weinig aanbod is op de arbeidsmarkt?
A
Die gaat omhoog, want er zijn veel werknemers die een baan zoeken
B
Die gaat omlaag, want er zijn veel werknemers die een baan zoeken
C
Die gaat omhoog, want er zijn veel werkgevers die personeel zoeken
D
Die gaat omlaag, want er zijn veel werkgevers die personeel zoeken

Slide 25 - Quiz

Any questions?

Slide 26 - Open question