This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Oefentoets Weer en klimaat
Slide 1 - Slide
Weer en klimaat zijn niet hetzelfde. Noem twee verschillen tussen beiden. Denk erom dat je een volledig antwoord geeft.
Slide 2 - Open question
Benoem de weerelementen die in de bron staan.
Slide 3 - Open question
In de bron staat de klimaatgrafiek die telt voor heel Nederland. Leg uit dat een klimaatgrafiek van Groningen en die van Maastricht er anders uit zullen zien. Wat veranderd er, en waarom?
Slide 4 - Open question
Waar zal het in Nederland het hardste waaien? N - O - Z - W
Slide 5 - Open question
Wat kan je zeggen over de bewolkingsgraad in Europa? Leg je antwoord uit.
Slide 6 - Open question
Wat voor klimaat heeft Nederland? En geef ten minste 2 kenmerken
Slide 7 - Open question
Met welk begrip, en welk weerelement heeft de foto op e achtergrond te maken? Noteer het juiste begrip / weerelement.
Slide 8 - Open question
Hoe noem je de lijn op een weerkaart wat plaatsen met gelijke luchtdruk met elkaar verbindt?
A
isobaar
B
isotherm
C
depressie
D
Hectospascal
Slide 9 - Quiz
Welke van de drie soorten neerslag komt vooral voor in tropische gebieden? Kies uit: stuwingsneerslag, stijgingsneerslag of frontale neerslag
Slide 10 - Open question
Bij welk klimaat hoort deze grafiek?
Slide 11 - Open question
Met welke maat meten we in Nederland de windkracht?
A
Schaal van Celsius
B
Hectopascal
C
Schaal van Beaufort
D
Wet van Buys Ballot
Slide 12 - Quiz
Welk begrip is géén weerelement? Kies uit: temperatuur - luchtdruk - neerslag - hoogteligging - wind Leg ook uit waarom dit begrip géén weerelement is!
Slide 13 - Open question
Hoe noem je een lagedrukgebied dat rond 50 en 60 graden N.B. en Z.B. voor neerslag kan zorgen door de botsing van een warmte- en een koufront? Er zijn twee antwoorden mogelijk.
Slide 14 - Open question
Welk klimaat hoort er bij de volgende omschrijving? "Een klimaat met een warme of hete zomers en een koude winter."
Slide 15 - Open question
Deze vraag gaat over stuwingsneerslag bij een gebergte. Wat past bij elkaar? Maak de juiste combinaties.
Lijzijde
Loefzijde
De kant van het gebergte waar bijna altijd de wind vandaan komt, en waar neerslag valt.
De kant van het gebergte waar bijna nooit de wind waait, waar de lucht daalt, en waar het droog is.
Slide 16 - Drag question
Welke woorden passen er bij de lijzijde van een gebergte? Kies 3 woorden uit: lagedrukgebied - hogedrukgebied- bewolking - regenschaduw - veel begroeiing - weinig begroeiing
Slide 17 - Open question
Welk klimaat past bij deze omschrijving: Een klimaat waarbij het in de koudste maand warmer is dan -3 graden, en kouder is dan 18 graden in de warmste maand met neerslag in alle jaargetijden. (Ook wel: zachte winters, koele zomers)
A
gematigd landklimaat
B
mediterraan klimaat
C
middellandse zeeklimaat
D
gematigd zeeklimaat
Slide 18 - Quiz
Ontstaat doordat zonnestralen hier schuin op het aardoppervlak vallen. Hierdoor moet er een groot oppervlakte worden verwarmt en is de temperatuur bijna het hele jaar door erg laag.
Ontstaat door een tekort aan neerslag. In deze gebieden valt steeds minder neerslag doordat lucht daalt en opwarmt.
Ontstaat doordat zonnestralen hier loodrecht op het aardoppervlak vallen. Hierdoor moet er een klein oppervlakte worden verwarmt en is de temperatuur bijna het hele jaar ongeveer 25 graden Celsius. Er valt veel neerslag.
Droog klimaat
Tropisch klimaat
Droog klimaat
Slide 19 - Drag question
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Hogedrukgebied
Lagedrukgebied
Lagedrukgebied
Lagedrukgebied
Hogedrukgebied
Slide 20 - Drag question
De seizoenen in Nederland
Zet de foto's bij het juiste seizoen
Slide 21 - Drag question
Sleep de hoge- en lage luchtdruk naar de juiste plek op de weerkaart
Hoge luchtdruk
Lage luchtdruk
Slide 22 - Drag question
tropischklim.
woestijnklim.
zeeklim.
landklim.
poolklim.
poolklim.
Slide 23 - Drag question
Droog klimaat
Tropisch klimaat
Gematigd klimaat
Slide 24 - Drag question
tropisch klimaat
Woestijnklimaat
Zeeklimaat
Landklimaat
Poolklimaat
Slide 25 - Drag question
Deze foto is genomen op 2800 meter. Beneden in het dal op 300 meter is het 12 graden. Hoe koud is het op de top van de berg?
Slide 26 - Open question
We kennen verschillende manieren hoe neerslag kan ontstaan. Leg uit welke drie er zijn:
Slide 27 - Open question
Lees de bron hiernaast. Neem je namen over en zet achter de naam juist of onjuist.
Slide 28 - Open question
Noem de vijf klimaatfactoren
Slide 29 - Open question
Kies de goede omschrijving van Isotherm
A
lijnen die gebieden van dezelfde luchtdruk verbinden
B
schaal waarmee we temperatuur meten
C
Schaal waarmee we luchtdruk meten
D
Lijnen die gebieden van dezelfde temperatuur met elkaar verbinden
Slide 30 - Quiz
Kies de goede omschrijving van Schaal van celcius
A
lijnen die gebieden van dezelfde luchtdruk verbinden
B
schaal waarmee we temperatuur meten
C
Schaal waarmee we luchtdruk meten
D
Lijnen die gebieden van dezelfde temperatuur met elkaar verbinden
Slide 31 - Quiz
Kies de goede omschrijving van isobaar
A
lijnen die gebieden van dezelfde luchtdruk verbinden
B
schaal waarmee we temperatuur meten
C
Schaal waarmee we luchtdruk meten
D
Lijnen die gebieden van dezelfde temperatuur met elkaar verbinden
Slide 32 - Quiz
Kies de juiste omschrijving van schaal van beaufort
A
lijnen die gebieden van dezelfde luchtdruk verbinden
B
schaal waarmee we temperatuur meten
C
Schaal waarmee we luchtdruk meten
D
Lijnen die gebieden van dezelfde temperatuur met elkaar verbinden
Slide 33 - Quiz
Geef de omschrijving bij zoninvalshoek
Slide 34 - Open question
Geef de omschrijving bij Neerslag
Slide 35 - Open question
Wat is het verschil tussen aflandige wind en aanlandige wind?
Slide 36 - Open question
Wat is het verschil tussen Stijgingsneerslag en stuwingsneerslag
Slide 37 - Open question
Wat is een ander woord voor regenschaduw
A
loefzijde
B
stuwingsneerslag
C
lijzijde
D
depressie
Slide 38 - Quiz
Wat zijn de twee regels van de wet van Buys Ballot?