2L 14 feb

Welkom bij Nederlands!
Telefoon in je tas 
Op tafel: 
Leesboek
Kauwgum in de prullenbak
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Telefoon in je tas 
Op tafel: 
Leesboek
Kauwgum in de prullenbak

Slide 1 - Slide

boek lezen/nos.nl
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Vandaag
vorige les 
§6 aan elkaar of los nakijken
herhaling werkwoordspelling
korte pauze
 maken/huiswerk
einde les

Slide 3 - Slide

Lesdoel
Ik kan: bepalen welke woorden je los of aan elkaar moet schrijven
Ik leer: alle werkwoorden foutloos spellen

Slide 4 - Slide

Nakijken
Nakijken §6 aan elkaar of los

Slide 5 - Slide

Korte pauze!
timer
5:00

Slide 6 - Slide

 Werkwoordspelling

Slide 7 - Slide

Weet je het nog?
Hoe vind je de persoonsvorm?
  1. In een andere tijd zetten (tegenwoordige of verleden tijd)
  2. Enkelvoud naar meervoud zetten of andersom
  3. De zin vragend maken 
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.





Slide 8 - Slide

Weet je het nog? tt
Ik-vorm = Stam  (loop)
Hij = Stam + T (loopt)
Wij = hele werkwoord (infinitief) (lopen)

Slide 9 - Slide

Het meisje .... door het bos.
(fietsen, pvtt)
A
fietste
B
fietstte
C
fietst
D
fiests

Slide 10 - Quiz

Ik ...... dat wel een beetje raar.
(vinden, pvtt)
A
vind
B
vindt
C
vond
D
vondt

Slide 11 - Quiz

Weet je het nog? vt
Sterke en zwakke werkwoorden

Een sterk werkwoord is sterk genoeg om te veranderen (loop-liep, zwem-zwom)

Een zwak werkwoord kan dit niet

Slide 12 - Slide

Stam eindigt op:

t-k-f-s-ch-p

dan te(n)



lachen

stam = lach

ik lachte

wij lachten








't(ex)Kofschip:

Verleden tijd van zwakke werkwoorden

Voltooid deelwoord


werken
stam = werk
ik werkte
wij werkten

reizen
stam = reiz (!)
ik reisde
wij reisden

Slide 13 - Slide

De man..........de weg.
(vragen, vt)
A
vraagt
B
vraagde
C
vroeg
D
vroegt

Slide 14 - Quiz

Hij heeft de envelop ........

(openen, vd)
A
geopent
B
geopendt
C
geoppent
D
geopend

Slide 15 - Quiz

Voltooid en onvoltooid deelwoord
Voltooid deelwoord
het is al gebeurd
De deur is geverfd.
Onvoltooid deelwoord
het is nog gaande
Marie reist zeilend de wereld over.

Slide 16 - Slide

Geeft ww aan dat je iets aan het doen bent en schrijf je het als hele ww + d ? OD
Geeft ww aan dat je iets gedaan hebt en staat in de zin een vorm van hebben of zijn? VD

Slide 17 - Slide

Stappenplan

Slide 18 - Slide

Werkwoordsvormen

- infinitief
- pvtt
- vd
- od
Werkwoordstijden

- ott
- ovt
- vtt
- vvt

Slide 19 - Slide

Voorbeeldzinnen
  • Ik loop.                                      OTT/OVT/VTT/VVT
  • Ik liep. 
  • Ik heb gelopen.
  • Ik had gelopen.

Slide 20 - Slide

Huiswerk
Maak cursus 7 §9
herhaling leerjaar 1
EN
leer de theorie van §2,3,4

Slide 21 - Slide

Einde les!
Schuif je stoel aan en zet je tafel recht.

Tot de volgende les.

Slide 22 - Slide

Maak cursus 7 §6 opdracht 1 tot en met 5
blz 258-259
klaar ? online §8 mixopdrachten


timer
12:00

Slide 23 - Slide

Schuif je stoel aan 

Slide 24 - Slide

Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij 

jij 

hij/zij/het 

meervoud 
ik-vorm/stam

ik-vorm + t

ik-vorm + t

'infinitief' 
fiets      word      loop 

fietst    wordt      loopt

fietst     wordt      loopt

fietsen  worden  lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij  en van hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.

Slide 25 - Slide

Een overzicht van de werkwoordstijden

Slide 26 - Slide

Benoem de werkwoordstijd.

Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt

Slide 27 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 28 - Quiz

Benoem de werkwoordstijd.
Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt

Slide 29 - Quiz