To be

'To' be
= zijn
1 / 11
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

'To' be
= zijn

Slide 1 - Slide

Engels
I am 
You are 
He is
She is
It is
We are
They are
Nederlands
Ik ben
Jij bent
Hij is 
Zij is
Het is
Wij zijn
Zij zijn

Slide 2 - Slide

Engels (afkortingen)
I'm 
You're 
He's
She's
It's
We're
They're
Nederlands
Ik ben
Jij bent
Hij is 
Zij is
Het is
Wij zijn
Zij zijn

Slide 3 - Slide

Am
Are
Is
I ____ nice.
You ____ my friend.
We ____ friendly.
She ___ smart.
They ___ my grandparents
He ____ a man.
It ____ chasing a bird

Slide 4 - Drag question

Welke 3 vormen van 'to be' zijn er?

Slide 5 - Open question

Wat betekent 'to be'?
A
hebben
B
doen
C
zijn
D
gaan

Slide 6 - Quiz

Vertaal de volgende zinnen:
Een paard is een dier.
Zij komen uit Duitsland.

Slide 7 - Open question

Maria is een meisje.
Ik kom uit Australië.
Wij zijn blij met onze school.

Slide 8 - Open question

I ____ happy.
A
am
B
is
C
are

Slide 9 - Quiz

You ____ nice!
A
am
B
is
C
are

Slide 10 - Quiz

He ___ the smartest one!
A
am
B
is
C
are

Slide 11 - Quiz