Eng - unit 3 Australia L4 reading

 unit 3 Australia
1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 unit 3 Australia

Slide 1 - Slide

previous
afmaken van niet gemaakt huiswerk van Lesson 2
grammar - present perfect

starten van lesson 3 

Slide 2 - Slide

Vorm

Slide 3 - Slide

GEBRUIK PRESENT PERFECT
Wanneer gebruik je in het Engels de Present Perfect?
1. Als iets in het verleden begonnen en nu nog aan de gang is.
2.Als iets in het verleden gebeurd is (wanneer niet belangrijk) en je merkt nu nog het resultaat.

Voorbeelden:
1. I have lived in New York since 2010.--> in het verleden verhuisd en je woont er nog steeds
   Let op Nederlandse vertaling: Ik woon sinds 2010 in New York. (=tegenwoordige tijd)

2. I have painted the door.
    Ik heb de deur geschilderd. --> ergens in het verleden gedaan en je merkt nu nog resultaat. 
   Hij was bijvoorbeeld eerst grijs en nu is hij groen.....

Slide 4 - Slide

SIGNAALWOORDEN
Woorden die aangeven dat je de present perfect moet gebruiken
  • JUST - NET                                  EZELSBRUGGETJE: FYNE JAS             
  • ALREADY - AL
  • YET - AL (IN VRAAGZINNEN)
  • NOT YET - NOG NIET
  • ALWAYS - ALTIJD AL
  • NEVER - NOOIT
  • EVER - OOIT
  • SINCE - SINDS
  • FOR - (NU) AL
  • (FOR) HOW LONG? - HOE LANG

Slide 5 - Slide

Hoe vorm je de Present Perfect?
A
stam + ED
B
met het derde rijtje van de irregular verbs
C
stam + S bij he / she / it
D
met has / have + voltooid deelwoord

Slide 6 - Quiz

Welke woorden zijn signaalwoorden voor de Present Perfect?
A
never / ever / for / since
B
was / were / been
C
however / although / always
D
when / how / always

Slide 7 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
My cat finally caught the mouse.
B
His cat hasn't caught a mouse since last year.
C
My dog never catches anything.
D
Did you get caught?

Slide 8 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
She goes home at 8 o'clock.
B
He fell off his bike.
C
She has caught ten balls so far.
D
They worked all day yesterday.

Slide 9 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
I love to cycle to school.
B
We often go to church.
C
They haven't seen him yet.
D
I didn't hear him come in.

Slide 10 - Quiz

Welke optie is in present perfect?
... you ever (live) in China before?
A
have .. lived
B
has .. lived
C
did .. live
D
did .. lived

Slide 11 - Quiz

Welke optie is present perfect?
My boy friend .. (buy) me some flowers
A
have bought
B
has bought
C
have buyed
D
has buyed

Slide 12 - Quiz

Welke optie is present perfect?
The dogs .. (not - eat) anything for 3 days.
A
haven't ate
B
hasn't ate
C
haven't eaten
D
hasn't eaten

Slide 13 - Quiz

Which is correct?
A
He has won the lottery.
B
He have won the lottery.
C
He has win the lottery.
D
He have win the lottery.

Slide 14 - Quiz

I ... ... football since 2012 (play)
A
has play
B
has played
C
have play
D
have played

Slide 15 - Quiz

Which is correct?
A
Has bought he a dog?
B
Has he a dog bought?
C
Has he bought a dog?
D
He has bought a dog?

Slide 16 - Quiz

Ethan ... ... Piet for three years (know)
A
has knowed
B
has known
C
has knewn
D
have known

Slide 17 - Quiz

Hailey ... not ... my phone (steal)
A
have stealed
B
has steld
C
has stolen
D
have stolen

Slide 18 - Quiz

Which sentence is the present perfect?
A
He lives here for ten years
B
He lived here for ten years
C
He has lived here for ten years
D
He is living here for ten years

Slide 19 - Quiz

Which is correct?
A
They have walked here.
B
They have walk here.
C
They has walk here.
D
They has walked here.

Slide 20 - Quiz

grammar lesson 4
can 
could
to be able to + verb
to be allowed to + verb

Slide 21 - Slide


* iets is mogelijk: 

- can = waarschijnlijk wel
- could = minder waarschijnlijk, grotere kans van niet

I can come tomorrow. (gaat wel lukken) 
I could come tomorrow. ( weet ik nog niet zeker)







Slide 22 - Slide


* om iets op fatsoenlijke manier te vragen: 
- Can I have the salt? (doe je bij vrienden, je broer ect)
iets netter en beleefder wordt t met  please
- Can I have the salt please?

* op een beleefde manier iets vragen: 
- Could I have the salt? 
- Could I have the salt please? 

deze manier is formeler, bijv in restaurant, bij een oude dame ed

Slide 23 - Slide

om iets doen - je hebt het vermogen (geleerd)
                           - je bezit die vaardigheid die nodig is
                           - je bent in staat om iets te doen
                           - je hebt de mogelijkheid om iets te doen

* I can help you fix your bike.
- je hebt dit geleerd, je hebt tijd, je bent ertoe in staat

* I could help you fix your bike. 
- Ik zou je kunnen helpen, als... er is dan een voorwaarde nodig
- of als vt van can: I could help him = Ik kon hem helpen.

let op: to be able to + verb = dus wel opletten om wie het gaat en de juiste vorm van to be gebruiken (am/ is/ are + able to + verb)
* I am able to help you fix your bike. 
- Ik ben in staat om jou te helpen.../ I kan jou helpen...

Slide 24 - Slide

toestemming om iets te doen: 

can: 
Mum, can I have a banana? = mag het?

could: als vt van can: 
I could have a banana mum said. 
= ik mocht van mama een banaan. 

to be allowed to + verb
I was allowed to take a banana. Mum said so. 
Ik mocht een banaan...
** let op:  juiste vorm van to be + allowed to + verb


Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

translate:
Zou jij dit voor me kunnen doen?

Slide 27 - Open question

translate:
Dat kun jij wel, joh.

Slide 28 - Open question

translate:
Ik mocht niet naar buiten.

Slide 29 - Open question

translate:
Gelukkig was ik in staat om een oplossing te vinden.

Slide 30 - Open question

well done!

Slide 31 - Slide