Starttaal 2F: Thema 1 - H5 - les 5.1

Starttaal 2F


Thema vrije tijd
Hoofdstuk 5 Spreken
Les 1
1 / 54
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 54 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Starttaal 2F


Thema vrije tijd
Hoofdstuk 5 Spreken
Les 1

Slide 1 - Slide

Leerdoelen deze les
Aan het einde van deze les:

Weet je wat communiceren inhoudt
Weet je wat non-verbale communicatie is
Weet je wat verbale communicatie is

Slide 2 - Slide

5.1 Communicatie
Theorie 1: Het communicatiemodel 
  • Wat betekent Communiceren?
  • Zender
  • Ontvanger
  • Boodschap


Slide 3 - Slide

Uitleg communicatiemodel

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Bedenk een boodschap, zender en ontvanger en vul hiermee het communicatiemodel in

Slide 6 - Open question

Slide 7 - Slide

Welke vorm van communicatie zien we hier?

Slide 8 - Slide

verbaal of non-verbaal?
verbaal of non-verbaal?

Slide 9 - Slide

Opdracht 1
A. Geef een voorbeeld van een situatie tijdens je werk of stage waarin jij de zender bent.

B. Wie was de ontvanger in die situatie?

C. Wat was de boodschap in deze situatie?

Slide 10 - Slide

Theorie 2 Verbale en non-verbale communicatie
  • Verbale communicatie
Verbale communicatie kan zowel geschreven als gesproken taal zijn. 
  • Non-verbale communicatie
Communicatie zonder woorden noem je non-verbale communicatie (gezichtsuitdrukkingen, gebaren, oogcontact).

Slide 11 - Slide

Bekijk de afbeeldingen.
Schrijf bij elke afbeelding op wat de boodschap is van de Non-verbale communicatie 
Opdracht 2

Slide 12 - Slide

Bekijk de afbeeldingen.
Schrijf bij elke afbeelding op wat de boodschap is van de Non-verbale communicatie 

Slide 13 - Slide

Bekijk de afbeeldingen.
Schrijf bij elke afbeelding op wat de boodschap is van de Non-verbale communicatie 

Slide 14 - Slide

Bekijk de afbeeldingen.
Schrijf bij elke afbeelding op wat de boodschap is van de Non-verbale communicatie 

Slide 15 - Slide

Lees de situatie en bekijk de foto.
Denkvraag: klopt de non-verbale communicatie bij de verbale communicatie?
Opdracht 3

Slide 16 - Slide

a. Geef een voorbeeld van non-verbale communicatie in dit stripverhaal.
b. Wat is de boodschap van deze non-verbale communicatie?


Opdracht 4

Slide 17 - Slide

Maak het stripverhaal af en
schrijf een passende reactie op.

Slide 18 - Open question

Starttaal 2F


Thema vrije tijd
Hoofdstuk 5 Spreken
Les 2

Slide 19 - Slide

Leerdoelen vorige les
Aan het einde van deze les:

Weet je wat communiceren inhoudt
Weet je wat non-verbale communicatie is
Weet je wat verbale communicatie is

Slide 20 - Slide

Les organisatie

  • Ligt je boek klaar?
  • Heb je een pen bij de hand?
  • Oortjes uit?
  • Telefoon in je tas..

Slide 21 - Slide

Leerdoelen deze les
Aan het einde van deze les weet je:
- Wat een spreekdoel is
- Wanneer je formele of informele taal gebruikt
- Weet je wat een Actieve spreekhouding is en waarom dat    belangrijk is.
- Weet je waarom het maken van oogcontact belangrijk is en hoe je dit op een gemakkelijke manier doet.

Slide 22 - Slide

 Theorie 3: Spreken voor publiek 
  • Spreken voor publiek doe je altijd met een spreekdoel. Je wilt het publiek informeren, instrueren of overtuigen.
  • Wanneer je spreekt, moet je rekening houden met het publiek. Dit doe je door je af te vragen welk soort taalgebruik het beste past bij het publiek: formeel en informeel.
  • Ook moet je inschatten in hoeverre het publiek beschikt over bepaalde voorkennis.


Slide 23 - Slide

In twee seconden:

T-shirt opvouwen                          Veters strikken         

Slide 24 - Slide

De vorige twee filmpjes waren
A
Informerend
B
Overtuigend
C
Formeel
D
Instruerend

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Video

Het spreekdoel van de mensen in de vorige video is:
A
Informeren
B
Instrueren
C
Informeel
D
Overtuigen

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Link

Het spreekdoel van de weerman uit het vorige filmpje is:
A
informeren
B
Overtuigen
C
Instrueren
D
Non verbaal

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Video

Het taalgebruik in de vorige video was
A
Informeel
B
Formeel

Slide 31 - Quiz

Wie kan het snelst een goede Nederlandse zin maken met de volgende woorden: Derhalve, niettegenstaande, uwe, en weledelgeboren?

Slide 32 - Open question

Met welk taakgebruik hebben jullie net een zin gemaakt?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 33 - Quiz

Slide 34 - Video

Het taalgebruik in de vorige video is:
A
Formeel
B
Informeel

Slide 35 - Quiz

Slide 36 - Slide

Opdracht 5
Situatie:
"Tijdens een basketbalwedstrijd raakt je vriendin zodanig geblesseerd dat ze naar de spoedeisende hulp moet. Jij gaat met haar mee. Ze heeft veel pijn en de arts vraagt jou wat er is gebeurd en welke eerste hulp is verleend. Je legt de arts uit hoe je vriendin geblesseerd is geraakt. Ook vertel je welke eerste hulp ze heeft gekregen"

Beantwoord nu vraag a, b en c

Slide 37 - Slide

Opdracht 5
a. Welk spreekdoel heb je als je met de arts praat? Leg je antwoord uit.
b. Zou je formele of informele taal gebruiken?
c.Kies een klasgenoot om mee samen te werken. Jullie gaan de situatie naspelen. Jullie doen dit twee keer, zodat jullie allebei een keer vertellen hoe je vriendin geblesseerd is geraakt.

Slide 38 - Slide

Opdracht 5
c. Kies een klasgenoot om mee samen te werken. Jullie gaan de situatie naspelen. Jullie doen dit twee keer, zodat jullie allebei een keer vertellen hoe je vriendin geblesseerd is geraakt.

Slide 39 - Slide

Opdracht 5
c. Kies een klasgenoot om mee samen te werken. Jullie gaan de situatie naspelen. Jullie doen dit twee keer, zodat jullie allebei een keer vertellen hoe je vriendin geblesseerd is geraakt.
Speel de situatie na in de volgorde van de handelingen. De persoon die de arts speelt, maakt aantekeningen op kladpapier. Na de spreekoefening vullen jullie allebei het feedbackformulier bij stap 2 in.

Slide 40 - Slide

Feedbackformulier spreken blz. 93

Slide 41 - Slide

Opdracht 6
Situatie:
"Je doet mee aan de landelijke finale van een discussiewedstrijd voor mbo-studenten. Eén van de discussies gaat over de volgende stelling: 'Het is niet terecht dat een werkgever loon moet doorbetalen als een werknemer door een sportblessure niet kon werken.' Tijdens de discussie geef jij je standpunt en een argument."

Slide 42 - Slide

Opdracht 6
a. Welk spreekdoel heb je in deze situatie? Leg je antwoord uit.
b. Zou je formele of informele taal gebruiken?
c. Schrijf in steekwoorden op wat je standpunt is en wat je argumenten zij.
Bedenk twee argumenten.

Slide 43 - Slide

Schrijf in steekwoorden op wat je standpunt is en wat je argumenten zijn.
Bedenk twee argumenten.

Slide 44 - Open question

Opdracht 6
d. Kies een klasgenoot om mee samen te werken. Jullie gaan elkaar jullie standpunt en argumenten vertellen.
Vertel nu om beurten jullie standpunt en argumenten. De persoon die luistert, maakt aantekeningen op kladpapier. Na de spreekoefening vullen jullie allebei het feedbackformulier bij stap 2 in.


Slide 45 - Slide

Feedbackformulier spreken Blz. 95

Slide 46 - Slide

5.3 Non-verbale communicatie
Blz. 96 Theorie 4: Een actieve spreekhouding en oogcontact 
  • Als je spreekt voor publiek, moet je letten op je non-verbale communicatie. Je boodschap komt beter over op het publiek als je een actieve spreekhouding aanneemt. 
  • Bij een actieve spreekhouding sta je rechtop. Houd je, je armen ontspannen langs je lichaam of je maakt handgebaren.
  • Maar niet teveel handgebaren, want dit kan het publiek afleiden.

Slide 47 - Slide

Slide 48 - Link

Oogcontact
Je boodschap komt beter over als je oogcontact maakt met de mensen in het publiek. Als je de mensen aankijkt, voelen ze zich meer betrokken bij wat je vertelt.

Voorbeeld:
oplossing alcoholmisbruik > Studiemeter.

Slide 49 - Slide

Opdracht 7
Jullie gaan kijken naar de fragmenten Hardlopen en illegal sounds> Studiemeter.
Maak de opdrachten A, B en C in je leerwerkboek

Slide 50 - Slide

Slide 51 - Link

Opdracht 8
In deze opdracht stellen jullie jezelf om de beurt aan elkaar voor. Vertel hoe je heet, hoe oud je bent, waar je woont en wat je hobby's zijn of wat je bijbaan is. Probeer daarbij een actieve spreekhouding aan te nemen en oogcontact te maken met je klasgenoot.

c.Beschrijf de spreekhouding van je klasgenoot.I
d. Geef je klasgenoot een verbetertip.
e. Welke verbetertip kreeg jij van je klasgenoot? Schrijf deze verbetertip op.

Slide 52 - Slide

Theorie 5  Verstaanbaarheid en spreektempo
Als je spreekt voor een publiek moet je zorgen dat iedereen je goed verstaat. Dat doe je in de eerste plaats door hard genoeg te praten. Zo verstaan mensen die verder weg zitten ook wat je zegt. Verder moet je woorden duidelijk uitspreken. Als je binnensmonds praat, zal je publiek moeite hebben je te verstaan.

Ook moet je zorgen dat je rustig spreekt. Je publiek krijgt de informatie die je vertelt maar één keer te horen en moet genoeg tijd hebben om die informatie te verwerken.

Slide 53 - Slide

Opdracht 9, 10 en eindopdracht

Slide 54 - Slide