Code + deel 3 Hoofdstuk 12.3

Hoofdstuk 12.3 Deelnemen aan een werkoverleg
1 / 34
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Hoofdstuk 12.3 Deelnemen aan een werkoverleg

Slide 1 - Slide

1. Je bent voorzitter van een werkoverleg. Je wilt iemand (Alexander) vragen om als eerste iets te zeggen. Wat kun je zeggen?
A
Alexander, ik geef jou het woord.
B
Alexander, jij moet beginnen.

Slide 2 - Quiz

2. Je zit in een werkoverleg. Een van de deelnemers, Erik, heeft nog niets gezegd. Je wilt graag zijn mening weten over een bepaald onderwerp. Wat kun je zeggen?
A
Wat heb je ertegen, Erik?
B
Erik, wat vind jij ervan?

Slide 3 - Quiz

3. Je bent voorzitter. Je wilt het overleg afsluiten. Wat kun je zeggen?
A
Als er verder geen vragen meer zijn, dan zijn we klaar.
B
Zijn er nog vragen voordat we verdergaan?

Slide 4 - Quiz

4. Je bent deelnemer aan een overleg. Je denkt hetzelfde als een collega. Wat kun je zeggen?
A
Dat maakt me niets uit.
B
Ik ben het met je eens.

Slide 5 - Quiz

5. Je bent deelnemer aan een werkoverleg. Je vindt iets niet goed. Wat kun je zeggen.
A
Ik vind dat niet goed.
B
Ik vind dat niet zo'n gek idee.

Slide 6 - Quiz

De woorden van hoofdstuk 12, taak 3

Slide 7 - Slide

Het hotel staat op een prachtige ....................
A
onderbouw
B
stof
C
locatie
D
richting

Slide 8 - Quiz

We ...................... de problemen in onze relatie altijd .....................
A
op, gelost
B
lossen, op
C
hebben, oplossen
D
op, loste

Slide 9 - Quiz

Wij gaan ons huis verbouwen. Volgens de .................... starten we in mei.
A
planning
B
project
C
vervanging
D
favoriet

Slide 10 - Quiz

Iedere arrestant heeft recht op een ................... voor een eerlijk proces.
A
advocaat
B
voorzitter
C
functie
D
inrichting

Slide 11 - Quiz

Pas als je afscheid neemt, .................. je hoeveel je van iemand houdt.
A
verzin
B
steun
C
omschrijf
D
besef

Slide 12 - Quiz

Wie ..................... vandaag de kinderen ...................?
A
weg, brengt
B
heeft, weggebrengt
C
brengt, weg
D
is, wegbrengt

Slide 13 - Quiz

De kwetsbare bewoners van deze wijk moeten extra ................... worden.
A
ondergesteund
B
ondersteund
C
geondersteund
D
ondersteunen

Slide 14 - Quiz

Tussen de atleten bestaat .................. veel rivaliteit.
A
onderling
B
stevig
C
netjes
D
overig

Slide 15 - Quiz

Tijdens de ....................... van boze buurtbewoners werd er veel kritiek op de gemeente geuit.
A
inrichting
B
sollicitatie
C
bijeenkomst
D
voorbereiding

Slide 16 - Quiz

Verbindingen en idioom

Slide 17 - Slide

De docent heeft totaal geen gevoel ................ humor.

Slide 18 - Open question

Tijdens de stage kan je veel ervaring ......................

Slide 19 - Open question

De manager is eigenlijk .................... deze baan gerold.

Slide 20 - Open question

Daan ziet enorm .................... tegen de operatie.

Slide 21 - Open question

De honden zijn voorlopig zoet ................. hun kluif.

Slide 22 - Open question

De buren hebben het vaak .................. verhuizen.

Slide 23 - Open question

Geen van de sollicitanten voldoet .................. de eisen.

Slide 24 - Open question

werkwoorden in de verleden en voltooide tijd.

Slide 25 - Slide

Mijn vriendin .................. een tattoo zetten. (laten)

Slide 26 - Open question

Het overleg is ....................... (mislukken)

Slide 27 - Open question

Vroeger .................... wij niet fietsen op zondag. (mogen)

Slide 28 - Open question

De oude man .................... aan de ziekte van Parkinson. (lijden)

Slide 29 - Open question

Mijn vriendin en ik hebben de hele avond .................... (lachen)

Slide 30 - Open question

De paus heeft vandaag veel gelovigen ..................... (ontvangen)

Slide 31 - Open question

De generaal ................... de soldaten om hun moed. (prijzen)

Slide 32 - Open question

Tijdens de pandemie ..................... er een groot tekort aan mondkapjes. (ontstaan)

Slide 33 - Open question

Niemand ..................... het antwoord. (raden)

Slide 34 - Open question