This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Hoofdstuk 12.3 Deelnemen aan een werkoverleg
Slide 1 - Slide
Lees blz 286. Heb jij wel eens een werkoverleg gehad?
Slide 2 - Mind map
woorden:
deelnemen onderling de voorzitter
Slide 3 - Slide
Luister naar de tekst
Slide 4 - Slide
1. Je bent voorzitter van een werkoverleg. Je wilt iemand (Alexander) vragen om als eerste iets te zeggen. Wat kun je zeggen?
A
Alexander, ik geef jou het woord.
B
Alexander, jij moet beginnen.
Slide 5 - Quiz
2. Je zit in een werkoverleg. Een van de deelnemers, Erik, heeft nog niets gezegd. Je wilt graag zijn mening weten over een bepaald onderwerp. Wat kun je zeggen?
A
Wat heb je ertegen, Erik?
B
Erik, wat vind jij ervan?
Slide 6 - Quiz
3. Je bent voorzitter. Je wilt het overleg afsluiten. Wat kun je zeggen?
A
Als er verder geen vragen meer zijn, dan zijn we klaar.
B
Zijn er nog vragen voordat we verdergaan?
Slide 7 - Quiz
4. Je bent deelnemer aan een overleg. Je denkt hetzelfde als een collega. Wat kun je zeggen?
A
Dat maakt me niets uit.
B
Ik ben het met je eens.
Slide 8 - Quiz
5. Je bent deelnemer aan een werkoverleg. Je vindt iets niet goed. Wat kun je zeggen.
A
Ik vind dat niet goed.
B
Ik vind dat niet zo'n gek idee.
Slide 9 - Quiz
woorden
de advocaat
aflossen
afzeggen
beseffen
bevallen
de bijeenkomst
de inrichting
lastig
de locatie
meedelen
woorden
ondersteunen
oplossen
opsturen
de planning
het project
het punt
steunen
verzinnen
de voorbereiding
Slide 10 - Slide
verbindingen
de telefoon aannemen
het hebben over
kans zien
rekenen op
idioom
aan bod komen
aan het woord komen
eruit zijn
zitten met iets
zoet zijn met
Slide 11 - Slide
Hoe geeft de voorzitter aan dat ze het overleg wil beginnen? Wat zegt ze?
Oke, jullie kunnen beginnen.
Oke, zullen we beginnen?
Slide 12 - Poll
De voorzitter wil over drie onderwerpen praten. Wat zegt ze?
Er zijn drie dingen die ik jullie wil meedelen
Er zijn eigenlijk drie punten die ik graag even met jullie zou willen bespreken
Slide 13 - Poll
3. Welk woordje gebruikt de voorzitter elke keer als ze een korte samenvatting geeft.
dus
goed
oké
Slide 14 - Poll
4. De voorzitter gebruikt aan het eind van het overleg een zin die betekent dat er een oplossing is. Welke zin is dat?