a. aandenken ------- souvenir
b. amicaal ------------ vriendschappelijk
c. bezoek ------------- visite
d. bonje --------------- ruzie
e. domineren ------- overheersen
f. gunstig ------------- voordelig
g. knus ---------------- gezellig
h. nauwgezet ------- precies
i. oprecht ------------ eerlijk
j. roddelen ---------- kwaadspreken