This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Lezen in je boek!
Deze les
Lekker lezen
Herhaling
Uitleg
Begrip testen
Zelfstandig aan de slag.
Slide 1 - Slide
Lees in je leesboek.
timer
10:00
Slide 2 - Slide
Welke vier tekstverbanden heb je geleerd bij lezen H2? (Extra uitdaging: en welke vier in leerjaar 1?)
Slide 3 - Open question
Chronologisch verband
Toelichtend verband
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Concluderend verband
Redengevend verband
Oorzakelijk verband
Vergelijkend verband
dankzij
evenals
kortom
want
vroeger
om te beginnen
hoewel
zoals
maar
ten eerste
(net) als
dus
daarom
Slide 4 - Drag question
Wat is ook alweer het nut van tekstverbanden en signaalwoorden?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Vragen?
Slide 10 - Open question
Weet je wat je hebt geleerd?
Een paar vragen.
Slide 11 - Slide
Een verband is:
A
wanneer een stuk tekst niet klopt en herschreven moet worden
B
een ander woord voor inleiding, middenstuk en slot
C
dat bepaalde zinnen en alinea's met elkaar samenhangen
D
dat een schrijver een bepaald doel heeft mijn zijn tekst
Slide 12 - Quiz
Chronologisch verband...
A
is sprake als dingen achter elkaar worden opgenoemd
B
worden in een tekst tegenovergestelde dingen genoemd
C
wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp
D
worden de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschreven
Slide 13 - Quiz
Aan welk verband herken je een oorzakelijk verband niet?
A
daardoor
B
dat komt door
C
het gevolg is
D
want
Slide 14 - Quiz
Aan welke verband herken je een voorwaardelijk verband niet?
A
indien
B
tenzij
C
mits
D
ofschoon
Slide 15 - Quiz
Welk verband is dit?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
chronologisch
Slide 16 - Quiz
Chronologisch
A
Door een hevige sneeuwbui was de helft van de weg ingestort.
B
Het is goed dat de Europese landen een verbod op zeehondenbont hebben ingevoerd, omdat de zeehondenjacht in Canada maar blijft doorgaan.
C
Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.
D
We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein.
Slide 17 - Quiz
Wat is het verschil tussen een redengevend en een oorzakelijk verband?
Slide 18 - Open question
'Maar' geef een ..... verband aan
A
Toelichtend
B
Opsommend
C
Chronologisch
D
Tegenstellend
Slide 19 - Quiz
Samenvattend verband
A
Je kunt in de spits haast niet meer opschieten in de Randstad. Zo kost het je vaak twee uur om van Den Haag naar Rotterdam te reizen, een afstand die je normaal in twintig minuten aflegt.
B
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
C
De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus nogal verdeeld.
D
Al met al ben ik zwaar teleurgesteld.
Slide 20 - Quiz
Nu zelf aan de slag!
Je mag FLUISTEREND overleggen met je buur
Je maakt online Lezen H3 opdracht 1 tot en met 5
Klaar? Dan werk je verder aan Woordenschat H1 en H2
Slide 21 - Slide
Wat heb je deze les geleerd en waardoor heb je dat geleerd?