De leerling kan:
1. De omstandigheden waarin en waaronder Mohammed opgroeide omschrijven.
2. De belangrijkste gebeurtenissen van het leven van de profeet Mohammed tot en met zijn overlijden uiteen zetten.
3. Een stamboom maken met de belangrijkste familieleden van de profeet Mohammed.
4. Vertellen wat Mohammed onderwees en wat de centrale boodschap was die hij tijdens zijn openbaring(en) kreeg en wat dit anders maakte dan wat men in die tijd geloofde of bezighield.
5. De letterlijke betekenis van het begrip ‘Koran’ uit leggen en in verband brengen met de openbaringen die de profeet Mohammed kreeg.
6. Onder woorden brengen waarom de Mekkanen niet blij waren met de boodschappen die Mohammed verkondigde.