Relative clauses (who, which, that, whose, -)

1 / 31
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Aims
I am able to to use relative pronouns in a corect way and know what they are and why I use them.

 
You can use the words who, which, that and whose in a correct way so that your english speaking and writing can be taken seriously.

Slide 2 - Slide

programme
Lesson up relative pronouns /clauses
Do ex. 5,6,7, ( alone or together)
Check aims: exercise check questions
homework

Slide 3 - Slide

What is a relative clause?
A
Het is een bekende van je
B
Dat hangt er van af, alles is relatief
C
Het is een bijzin
D
Ik heb geen idee!

Slide 4 - Quiz

A relative clause is een bijzin

Mijn moeder, die alle dagen van de week werkt, is altijd moe.

Relative pronoun, zijn de voornaamwoorden die de bijzin starten. 

Slide 5 - Slide

EENS KIJKEN WAT JE AL WEET
Er hangen in de klas relative pronouns. 
Je ziet zo zinnen op het bord. loop naar het correcte voornaamwoord. 
(Which, Who, That, Whose)

Slide 6 - Slide

sentence:
The trompet is the instrument.....................my brother plays at school

Slide 7 - Slide

sentence: 
The kid............cried loudly was my neighbour

Slide 8 - Slide

sentence:
My mum, ..........has been a singer for years, is recording an album

Slide 9 - Slide

sentence:
He is the man...............guitar was stolen.

Slide 10 - Slide

sentence:
That house,..................was sold last week, is really big.

Slide 11 - Slide

instruction time
take out your notebook

Slide 12 - Slide


The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Functie: Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 13 - Slide

Relative pronouns
Relative pronoun verwijst naar:
that
who
whose
which
where
persoon, dier, ding
persoon
bezit: van wie
dier, ding
plaats
Na een komma gebruik je nooit 'that'

Slide 14 - Slide

Relative pronouns
  • Verwijzen terug naar een eerder genoemd woord
  • Verbinden twee zinsdelen aan elkaar

Martin played Tennis with Sophie, who was slightly injured.





relative pronoun
Noa sold her phone, which was old and damaged.
relative pronoun

Slide 15 - Slide

Relative pronouns
Je kunt een betrekkelijk voornaamwoord weglaten als
  • het al duidelijk is om wie of wat het gaat
  • het pronoun NIET op het onderwerp slaat
  • er een voornaamwoord achter staat







The flowers which he gave me were beautiful.


Persoonlijk: ik, jij, hij, etc.
Bezittelijk: mijn, zijn, onze, etc.
Wederkerend: me, je, zich, etc.
The flowers he gave me were beautiful.

Slide 16 - Slide

We had spaghetti for dinner last night, .... is my favourite meal.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 17 - Quiz

welke woorden horen bij personen?
A
who, whose and that
B
who and which
C
which and whom
D
where and who

Slide 18 - Quiz

The boy ………... cat has just died will stay at home today.
A
whom
B
which
C
whose
D
that

Slide 19 - Quiz

Wanneer kun je een betrekkelijk voornaamwoord weglaten uit de zin?
A
Alleen bij zinnen waar het niet tussen komma's staat
B
als er een voornaamwoord achter staat
C
Niet
D
Altijd

Slide 20 - Quiz

This is the woman .......
asked Tim for money yesterday.
A
who
B
which

Slide 21 - Quiz

Do you like the dog .....
is under the table?
A
Who
B
Which

Slide 22 - Quiz

This is the action film ...... I like so much!
A
Who
B
Which
C
That

Slide 23 - Quiz

Mag hier "that" ?
The only Bond film ... I like is Skyfall.
A
Wel
B
Geen

Slide 24 - Quiz

Mag hier "that" ?
Thom, .... is in my class, is 15 years old.
A
Wel
B
Geen

Slide 25 - Quiz

Any questions??

Slide 26 - Slide

samenvatting
Zie whiteboard:

Samenvatting hoe aan te pakken de opdracht. 

Slide 27 - Slide

Leerdoel: Ik kan relative pronouns herkennen en kan ze toepassen in een opdracht.
Stop, slow or Ready to Go!
Stop ik snap er niets van. Ik weet niet wat RP's zijn en kan ze niet toepassen
Slow, ik weet nu wat RP's zijn maar heb nog hulp nodig bij het toepassen
Ready to Go!, ik snap wat RP's zijn en kan ze toepassen.

Slide 28 - Poll

Book
Do exercise 4,5,6 lesson 5 unit 2


Done?: Start with test jezelf 2.5 online en versterk jezelf  Relative pronouns. 

Slide 29 - Slide

homework
Bring to class: Laptop, earplugs, charger,notebook, pen/pencil, workbook

Study: Lesson 2, 3, 4,5 (studybox) + irregular verbs pg 190/191
Do ex: test jezelf 2.5 & versterk jezelf relative pronouns
Readtheory: total of 20 texts   

Slide 30 - Slide

Work till the end of this hour, please
timer
5:00

Slide 31 - Slide