Hoe is de ligging van de chromosomen in een cel zonder kernmembraan?
A
De chromosomen (DNA) liggen in de celkern
B
De chromosomen (DNA) liggen 'los' in het cytoplasma
C
De chromosomen (DNA) liggen in de celwand
D
De chromosomen (DNA) liggen in de vacuole
Slide 8 - Quiz
Welke cel heeft geen kernmembraan?
A
Plantencel
B
Dierencel
C
Bacteriecel
D
Schimmelcel
Slide 9 - Quiz
Hoe planten bacteriën zich voort?
A
Door bevruchting.
B
Door celdeling.
C
Door te delen.
D
Door sporen.
Slide 10 - Quiz
Onder welke omstandigheden kunnen bacteriën zich elke 30 minuten delen?
A
Er moet genoeg ruimte zijn.
B
Er moet voldoende licht zijn.
C
Er moet voedsel, vocht en een goede temperatuur zijn.
D
Er moet voldoende zuurstof zijn.
Slide 11 - Quiz
Hoeveel bacteriën ontstaan uit één delende bacterie?
A
Drie
B
Vier
C
Twee
D
Eén
Slide 12 - Quiz
Hoeveel bacteriën kunnen er na 2 uur zijn ontstaan uit een bacterie die zich elke 30 minuten deelt? Leg je antwoord uit met een berekening.
Slide 13 - Open question
Hoeveel bacteriën kunnen er na drie uur zijn ontstaan uit deze bacterie? Leg je antwoord uit met een berekening.
Slide 14 - Open question
Een groep bacteriën die door celdeling uit één bacterie is ontstaan, noemt men een bacteriekolonie. Als de omstandigheden gunstig zijn, kunnen bacteriën zich zeer snel delen. Bij een bepaalde bacteriesoort kan er elke vijf minuten een celdeling plaats vinden. Eén zo’n bacterie deelt zich, zodat er na vijf minuten twee bacteriën zijn. Op deze manier ontstaat uit die ene bacterie een kolonie. Hoeveel zijn er na 1 uur?
Uit hoeveel bacteriën kan deze kolonie dan maximaal bestaan na 30 minuten?
A
16
B
32
C
64
D
128
Slide 15 - Quiz
Op welke manier vermeerderen schimmels zich?
A
Door celdeling.
B
Door deling.
C
Door bevruchting.
D
Door sporen.
Slide 16 - Quiz
Hoe voeden schimmels en bacteriën zich?
A
Met zonlicht en water.
B
Met delen of resten van planten en dieren.
C
Met mineralen uit de grond.
D
Met zuurstof uit de lucht.
Slide 17 - Quiz
Wat is een voedselinfectie?
A
Bacteriën of schimmels komen op voedsel terecht en bevatten veel voedingsstoffen.
B
Bacteriën of schimmels komen op voedsel terecht en zorgen voor een betere smaak.
C
Bacteriën of schimmels komen op voedsel terecht en maken het langer houdbaar.
D
Bacteriën of schimmels komen op voedsel terecht en zorgen ervoor dat je ziek wordt.
Slide 18 - Quiz
Wat betekent conserveren?
A
Het toevoegen van conserveermiddelen zoals zuren en zouten.
B
Het verpakken van voedsel in vacuümzakken.
C
Het langer houdbaar maken van voedsel.
D
Het verhitten van voedsel op een hoge temperatuur.
Slide 19 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van conserveermiddelen?
A
Water, olie, azijn
B
Melk, boter, eieren
C
Zuur, zout, suiker, of alcohol
D
Meel, suiker, bakpoeder
Slide 20 - Quiz
Welke methode van conserveren heeft te maken met een te lage temperatuur?
A
Verhitten
B
Conserveermiddel toevoegen
C
Koelen/vriezen
D
Drogen
Slide 21 - Quiz
Hoe kun je de groei van schimmels en bacteriën op voedsel tegengaan?
A
Door ze te bevriezen in een diepvries.
B
Door ze te voeden met extra voedingsstoffen.
C
Door ze te verhitten op een extreem hoge temperatuur.
D
Door ze te doden of de leefomstandigheden zo ongunstig mogelijk te maken.
Slide 22 - Quiz
Wat is pasteuriseren?
Slide 23 - Open question
Wat is het verschil tussen steriliseren en pasteuriseren?
Slide 24 - Open question
Welke methode in de afbeelding hoort bij pasteuriseren?
A
Methode 1
B
Methode 2
C
Methode 3
Slide 25 - Quiz
Heb je de leerdoelen behaald?
Heb je veel vragen fout? Dan maak je de opdrachten die bij de leerdoelenkaart zit.