Week 4 3 HAVO

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programm
Rückblick 2 min
    Lernziele 1 min
    Hören
    • woots.nl
      Schritt 31 20 min 
      • Zinsontleden
      Schritt 32 
      • Zinsontleden +





          Slide 2 - Slide

          Lernziele 3H
          Ik oefen met het zinsontleden in het Duits

          Slide 3 - Slide

          Rückblick
          Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?


          Slide 4 - Slide

          Onderwerp
          • WIE of WAT + gezegde
          • WIE of WAT doet er wat?
          Voorbeeld:      Herr van der Burg legt de opdracht uit.
          • WIE of WAT + gezegde => wie of wat legt uit => Herr van der Burg
          • WIE of WAT doet er wat? => Herr van der Burg  doet wat, namelijk de opdracht uitleggen

          Slide 5 - Slide

          Onderwerp
          Ik zou het onderwerp kunnen vervangen door HIJ.

          Herr van der Burg   legt de opdracht uit.
          Hij legt de opdracht uit.

          De zin blijft correct.

          Slide 6 - Slide

          Welke vraag stel ik als ik het lijdend voorwerp zoek?

          Slide 7 - Open question

          Lijdend voorwerp
          • WIE/WAT + gezegde + onderwerp

          Voorbeeld: Herr van der Burg  legt de opdracht uit.
          • WIE/WAT legt Herr van der Burg uit?  => de opdracht

          Je kan het lijdend voorwerp ook vervangen door HEM
          Herr van der Burg legt HEM uit.    De zin blijft correct.

          Slide 8 - Slide

          Hij / hem-regel
          hij
          = 1e naamval
          = onderwerp   

          hem
          = 4e naamval
          = lijdend voorwerp      

          Slide 9 - Slide

          Zinsontleding:
          Fritz kauft ein Buch.
          A
          Fritz is onderwerp
          B
          Fritz is lijdend voorwerp
          C
          Fritz is meewerkend voorwerp
          D
          Fritz is weg

          Slide 10 - Quiz

          Zinsontleding:
          Fritz kauft ein Buch
          A
          Hem koopt een boek -> lijdend voorwerp
          B
          Fritz is weg
          C
          Fritz is meewerkend voorwerp
          D
          Hij koopt een boek -> onderwerp

          Slide 11 - Quiz

          Hij / hem-regel
          Je vraagt je dus steeds af: kan ik het stukje van de zin vervangen door HIJ of door HEM?




          Slide 12 - Slide

          Der Junge liest ein Buch.
          Wat is hier het onderwerp?

          Slide 13 - Open question

          Der Junge liest ein Buch.
          • onderwerp => wie of wat + gezegde
          Wie of wat liest? => Der Junge
          • onderwerp => wie of wat doet er wat
          Wie doet er wat? => Der Junge
          • Wat kan ik vervangen door HIJ
          Hij liest ein Buch. => Der Junge

          Slide 14 - Slide

          Der Junge liest ein Buch.
          Wat is hier het lijdend voorwerp?

          Slide 15 - Open question

          Der Junge liest ein Buch.
          • lijdend voorwerp => wat + gezegde + onderwerp
          Wat liest der Junge? => ein Buch

          • Wat kan ik vervangen door HEM
          Der Junge liest hem. => ein Buch

          Slide 16 - Slide

          Zinsontleding
          Leerdoelen:

          • Ik kan de naamval van een zinsdeel bepalen door de zin te ontleden.
          • Ik kan de naamval bepalen door de zinsdelen te vervangen.

          Slide 17 - Slide

          Welke vraag stel ik als ik het onderwerp zoek?

          Slide 18 - Open question

          Schritt 31 + 32 ab S. 117
          Erklärung zum Thema

          Schritt 31
          • Aufgabe 2, 5, 7 und 9

          Schritt 32
          • Aufgabe 2, 5, 8 und 11

          Slide 19 - Slide

          Slide 20 - Slide