This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Bienvenidos
Slide 1 - Slide
Bienvenidos chicos
Als je deze les niet mee hebt gedaan via google meet kun je deze zelf doorlopen. De grammatica wordt ook in de andere lessen doorgenomen maar in deze les zit alles van unidad 1 achter elkaar.
Na de grammatica volgt een test om te kijken of je het begrepen hebt.
Slide 2 - Slide
La planificación de hoy
1) gramática unidad 1
2) el test de la gramática
Mucha suerte
Slide 3 - Slide
El pretérito perfecto
Regelmatige werkwoorden
Slide 4 - Slide
El paticipio = het voltooid deelwoord
¿Cómo se forma el participio?
Slide 5 - Slide
Los participios irregulares
ver visto
hacer hecho
poner puesto
ser sido
decir dicho
escribir escrito
Slide 6 - Slide
¿Cuándo se usa el pretérito perfecto?
Slide 7 - Slide
ejemplos
Hoy hemos hablado mucho español
Esta semana he ido a Ámsterdam
Este fin de semana ha visto una película en el cine
He viajado mucho en mi vida
Has dicho que no comprendes esta frase
Nunca he visitado este museo
He estado dos veces en América
Slide 8 - Slide
El pretérito perfecto con verbos reflexibos
Slide 9 - Slide
El pretérito perfecto con verbos reflexibos
Levantarse
Este fin de semana me he levantado muy temprano
Acostarse
Esta semana me he acostado muy tarde
Slide 10 - Slide
Estar + gerundio
Slide 11 - Slide
Estar + gerundio ejemplos
Ik ben aan het eten estoy comiendo
wij zijn aan het voetballen estamos jugando al fútbol
jij bent aan het studeren estás estudiando
hij is aan het duiken está buceando
jullie zijn aan het leren estáis aprendiendo
zij zijn aan het dansen están bailando
Slide 12 - Slide
Let op bij wederkerende werkwoorden
Die kunnen op twee manieren. Vergeet het accent niet dat nodig is voor de klemtoon als het wederkerend voornaamwoord en achter aan vast komt.
Slide 13 - Slide
Samenvattig estar + gerundio in één schema
Slide 14 - Slide
Gramática
¿Qué están haciendo estas personas?
Wat zijn deze mensen aan het doen. Gebruik "estar + gerundio"
Slide 15 - Slide
Gramática
Slide 16 - Slide
Gramática
Wat moet er op de stippellijntjes staan?
Met ……………. praat je over de toekomst.
Met …………………….praat je over iets wat nog aan de gang is.
Met ……………………… praat je over iets dat al is afgelopen
Slide 17 - Slide
Gramática
Met ir a + infinitivo praat je over de toekomst.
Met estar + gerundio praat je over iets dat nog aan de gang is.
Met de pretérito perfecto praat je over iets in het verleden.
Slide 18 - Slide
Gramática página 15
El mismo: hetzelfde/dezelfde
el mismo edificio hetzelfde gebouw
la misma clase dezelfde klas
los mismos profesores dezelfde leraren
las mismas asignaturas dezelfde schoolvakken
Slide 19 - Slide
Gramática página 15
otro: andere
otro colegio andere school
otra clase andere klas
otros libros andere boeken
otras actividades andere activiteiten
LET OP: un otro, una otra, unos otros, unas otras BESTAAT NIET
dus altijd zonder onbepaald lidwoord.
Slide 20 - Slide
Gramática página 15
Tener ganas de + infinitivo = zin hebben om te + infinitief
Ik heb zin om naar Spanje te gaan
Jij hebt zin om te zwemmen
Hij heeft zin om te dansen
Wij hebben zin om veel te studeren
Jullie hebben zin om uit te gaan
Zij hebben zin om te voetballen
Slide 21 - Slide
Gramática página 15
Querer + infinitivo = willen + infinitief
Ik wil op vakantie gaan
Jij wilt slapen
Hij wil veel eten
Wij willen praten tijdens de les
Jullie willen op vakantie gaan
Zij willen een instrument bespelen
Slide 22 - Slide
Tekstboek página 16 Los verbos
tener = hebben
decir = zeggen
venir = komen
dar = geven
saber = weten
Slide 23 - Slide
Hij is geweest
A
ha estado
B
has estado
C
ha ido
D
has ido
Slide 24 - Quiz
Zij hebben gestudeerd
A
ha estudiado
B
hemos estudiado
C
han estudiado
D
habéis estudiado
Slide 25 - Quiz
Mis padres ........... un correo electrónic
A
hemos escribido
B
habéis escrito
C
han escribido
D
han escrito
Slide 26 - Quiz
Ik heb gezegd
A
decido
B
he decido
C
dicho
D
he dicho
Slide 27 - Quiz
Welk signaalwoord hoort niet bij de pretérito perfecto
A
esta mañana
B
pasado mañana
C
este mes
D
hoy
Slide 28 - Quiz
Hij heeft zich gedoucht
A
ha duchado
B
ha se duchado
C
ha douchadose
D
se ha duchado
Slide 29 - Quiz
jullie zijn opgestaan
A
os habéis levantado
B
nos habéis levantado
C
se habéis levantado
D
habéis levantado
Slide 30 - Quiz
Ik ben aan het eten
A
he comido
B
estoy comido
C
he comiendo
D
estoy comiendo
Slide 31 - Quiz
Wij zijn aan het schrijven
A
estamos escrito
B
estamos escribiendo
C
hemos escrito
D
hemos escribiendo
Slide 32 - Quiz
Zij zijn aan het dansen
A
están bailando
B
está bailando
C
se está bailando
D
se está bailando
Slide 33 - Quiz
Ik ben aan het opstaan
A
me estoy levantado
B
estoy levantándome
C
estoy me levantando
D
estoy levantando
Slide 34 - Quiz
Hij is zich aan het douchen
A
está duchando
B
se está duchado
C
se está duchando
D
está duchádose
Slide 35 - Quiz
Je praat over de toekomst met ...........
A
Pretérito perfecto
B
Ir a + infinitivo
C
Estar + gerundio
Slide 36 - Quiz
Je praat over dingen die al hebben plaatsgevonden maar nog verband houden met het heden met ........
A
Pretérito perfecto
B
Ir a + infinitivo
C
Estar + gerundio
Slide 37 - Quiz
Je praat over dingen die je op het moment van spreken aan het doen bent met ..........