H3 Woordenschat - metonymie

H3 Woordenschat - metonymie
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with text slides.

Items in this lesson

H3 Woordenschat - metonymie

Slide 1 - Slide

Woordenschat: metonymie, wat?

Slide 2 - Slide

Je leert over metonymie!

Slide 3 - Slide

- Je leert over de beeldspraak 'metonymie'. 
- Je kan verschillende vormen van metonymie herkennen, begrijpen en gebruiken.
Uitleg beeldspraak. 
Het begrip metonymie met voorbeelden van metonymie.

Nederlands H3 Woordenschat, blz. 88-89
Startopdracht.
Opdracht 1-2-3-4-5

Hoe ging het? 

Slide 4 - Slide

Beeldspraak
  • Wat is beeldspraak?
  • Waarom gebruik je beeldspraak?

Slide 5 - Slide

Beeldspraak 

Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik



Slide 6 - Slide

beeldspraak
Metonymia: beeldspraak die berust op een andere relatie dan overeenkomst. 

Tja, maar wat betekent dit nu precies?
Dit ga ik je nog iets beter uitleggen!

Slide 7 - Slide

Beeldspraak
Bij beeldspraak gebruik je woorden in een figuurlijke betekenis, zoals in
Die stijve hark kan nog geen koprol maken.
Met 'stijve hark' bedoelen we 'iemand die niet gemakkelijk beweegt'. 

Slide 8 - Slide

Beeldspraak
Goede beeldspraak maakt een tekst mooier, duidelijker en krachtiger. 

Je hebt verschillende vormen van beeldspraak. 

Slide 9 - Slide

beeldspraak
Veel beeldspraak berust op een overeenkomst tussen OBJECT en BEELD. Er wordt een vergelijking gemaakt met iets. 
Dit noemen we een metafoor
om metonymie beter te begrijpen, leg ik je eerst beter uit wat een metafoor is aan de hand van voorbeelden

Slide 10 - Slide

Beeldspraak: metafoor
Je kunt een OBJECT ook helemaal vervangen door een BEELD. 

De prinses van de klas koopt bijna wekelijks iets nieuws. 

Slide 11 - Slide

Beeldspraak: metafoor
Je kunt een OBJECT ook helemaal vervangen door een BEELD. 
Spreekwoorden zijn ook vaak metaforen.

'Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.'
= Als er geen toezicht is (ouders = kat), doen de kinderen (de muizen) wat ze willen.

Slide 12 - Slide

Beeldspraak: metafoor
Je kunt een OBJECT ook helemaal vervangen door een BEELD. 
Werkwoorden kunnen ook metaforen zijn.

Ze gaan snijden in het budget van dit jaar. 
snijden = verminderen

Slide 13 - Slide

Beeldspraak: metafoor
Sommige metaforen gebruik je zo vaak, dat je ze niet meer als metafoor ziet:

Die informatie kun je wel op het web vinden. 
Een web is een dradenstelsel van een spin, maar als metafoor verwijst het naar het interbet. 

Slide 14 - Slide

beeldspraak: metonymie
Oké, nu verder met metonymie.
Beeldspraak kan ook een ander verband tussen OBJECT en BEELD beschrijven. 
Je gebruikt metonymie als je niet rechtstreeks zegt wat je bedoelt, maar een woord gebruikt dat daarmee te maken heeft. Dat woord roept datgene wat je bedoelt als het ware op.

Slide 15 - Slide

beeldspraak: metonymie
De meeste mensen willen meer blauw op straat. --> blauw is de kleur van het uniform van de politie --> meer politie op straat.

Ik kocht een enkele reis. --> Je bedoelt dan niet letterlijk dat je een reis kocht, maar een káártje voor een enkele reis. Je zegt dus eigenlijk net iets anders dan wat je bedoelt. 


Slide 16 - Slide

beeldspraak: metonymie
Voor vertrek moeten we nog even koppen tellen. --> mensen tellen
(in plaats van het geheel noem je een deel van de mens)

Er hangt een mooie zonsondergang boven mijn bank. --> je hangt een afbeelding van een zonsondergang boven je bank.



 


Slide 17 - Slide

beeldspraak: metonymie
- Wij krijgen een nieuwe badkamer. (bedoeld is: een nieuwe inrichting van de badkamer)
- In zo’n bloot badpak durf ik me niet te vertonen hoor. (bedoeld is: een badpak dat veel bloot laat zien)
- Nederland speelde vanavond zijn laatste groepswedstrijd. (bedoeld is: het Nederlands team, het voetbalelftal)


Slide 18 - Slide

beeldspraak: metonymie
- Heb je je tong verloren? (bedoeld is: je vermogen om te praten)
- Dat is een moeilijke vraag. (bedoeld is: een vraag waarop het moeilijk is antwoord te geven)
- Ik weet een lekker recept met zoete aardappelen. (bedoeld is: een lekker gerecht, op basis van een goed recept)

Slide 19 - Slide

Maken
Startopdracht
Opdracht 1-2-3-4-5

Blz. 88-89

Slide 20 - Slide