TAALVERZORGING 2 / zinsdelen

TAALVERZORGING 2

Zinsdelen
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBO

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

TAALVERZORGING 2

Zinsdelen

Slide 1 - Slide



De uitleg in deze Lessonup hoort bij:

Taalverzorging
1.2 zinsdelen

Slide 2 - Slide

Wat leer je vandaag:

  • Na deze les weet je wat zinsdelen zijn;
  • Na deze les kun je zinsdelen herkennen en benoemen.

Slide 3 - Slide

Wanneer is een zin een zin?

Slide 4 - Slide

Zinsdelen

Slide 5 - Slide

Stappenplan zinsdelen benoemen

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm (pv)


Slide 7 - Slide

Wat is de pv?

Morgen werk ik de hele dag.
A
morgen
B
werk
C
hele
D
dag

Slide 8 - Quiz

Het gezegde (gez.)


Slide 9 - Slide

Het gezegde (gez.)


Slide 10 - Slide

Wat is de pv?

De student wil op een andere school verder studeren.
A
wil
B
verder
C
studeren

Slide 11 - Quiz

Wat is het gezegde?

De student wil op een andere school verder studeren.
A
wil verder studeren
B
wil
C
studeren
D
wil studeren

Slide 12 - Quiz

Het onderwerp (ow)


Slide 13 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin?

De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Voor haar verjaardag

Slide 14 - Quiz

Lijdend voorwerp (lv)


LV ondergaat de handeling

In deze zin de handeling 'geven'

Slide 15 - Slide

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Verjaardag

Slide 16 - Quiz

Meewerkend voorwerp (mv)


Slide 17 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Verjaardag

Slide 18 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling (bijw. bep.)


Slide 19 - Slide

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

De jongen gaf zijn vriendin een nieuw horloge voor haar verjaardag.
A
De jongen
B
Vriendin
C
Horloge
D
Voor haar verjaardag

Slide 20 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist

Slide 21 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist

Slide 22 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist

Slide 23 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling in deze zin?

De caissière gaf de man zojuist te veel geld terug.
A
de caissière
B
de man
C
te veel geld
D
zojuist

Slide 24 - Quiz

Wat heb je geleerd?

  • Je weet nu wat zinsdelen zijn;
  • Je kunt nu zinsdelen herkennen en benoemen.

Slide 25 - Slide

NU Nederlands 3e editie:

  • Opdrachten in NU Nederlands:

TAALVERZORGING / paragraaf 1.2:
Opdracht 1 t/m 10







Slide 26 - Slide