Grammatica zinsdelen 2A1

Grammatica zinsdelen
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen

Slide 1 - Slide

Doel van de les

  • een zin ontleden: pv, ow, wg/ng, lv, mv en bwb en werkwoordelijke uitdrukking

Slide 2 - Slide

Wat moet je kunnen/weten?
  • Je moet een hele zin kunnen ontleden: (pv, ow,) wg/ng, lv, mv en bwb
  • een zin met een werkwoordelijke uitdrukking herkennen.

Slide 3 - Slide

werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Tijdens de pauze
heeft
de directeur
mij
een waarschuwing
gegeven.

Slide 4 - Drag question

Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen een NG en een WG.

Slide 5 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp DOET iets
  • Alleen werkwoorden (soms 'te' en 'aan het') 
  • Belangrijkste werkwoord (achteraan) is een zelfstandig werkwoord

Ik heb elke dag de woonkamer gestofzuigd voor mijn moeder.

Naamwoordelijk gezegde
  • Onderwerp IS iets 
  • werkwoorden +  naamwoordelijk deel (eigenschap/toestand)
  • eigenschap/toestand staat tussen vierkante haakjes [...]
  • belangrijkste werkwoord (achteraan) is koppelwerkwoord

Ik ben vorige maand [25 jaar] geworden.

Slide 6 - Slide

Het team van het Nederlands elftal heeft op het WK-voetbal niet goed gepresteerd.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

Kleine kinderen zijn meestal bang in het donker.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

Eén van de beroemdste Nederlandse zangers is in ons dorp komen wonen.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

Ontleed de onderstaande zin: pv, ow, wg/ng, bwb

"Na drie uur zwemmen waren de leerlingen uit 2J bekaf."

Slide 10 - Open question

Antwoord vorige dia
"Na drie uur zwemmen / waren / de leerlingen uit 2J / bekaf."

pv = waren
ow = de leerlingen uit 2J
ng = waren bekaf
bwb = Na drie uur zwemmem

Slide 11 - Slide

Lijdend voorwerp 

  • ding of persoon ondergaat iets (= kan er niets aan doen dat het gebeurt)
  • Alleen bij een werkwoordelijk gezegde!
  • begint nooit met een voorzetsel 


    Wat/wie + pv + ow + rest wg 


Meewerkend voorwerp 

  • persoon ontvangt iets
  • kan bij werkwoordelijk én naamwoordelijk gezegde
  • begint vaak met aan/voor


    Aan wie/voor wie + pv + ow + (lv) + rest wg 

Slide 12 - Slide

Ik zag jou op de hoek van de straat staan.
Lijdend
voorwerp

Meewerkend
voorwerp

Ander
zinsdeel
De zuster biedt hulp aan oudere mensen.
Die tafel heeft mijn broer getimmerd.
Het schilderij hangt aan de muur in het museum.

Slide 13 - Drag question

Ontleed de onderstaande zin: pv, ow, wg, lv, mv en bwb

"Op de A28 staan twee motoragenten bekeuringen uit te delen aan snelheidsduivels."

Slide 14 - Open question

Antwoord vorige dia
"Op de A28 / staan / twee motoragenten /  bekeuringen / uit te delen / aan snelheidsduivels."

pv = staan
ow = twee motoragenten
wg = staan uit te delen
lv = bekeuringen
mw = aan snelheidsduivels
Op de A28 = bwb

Slide 15 - Slide

bijwoordelijke bepaling
heeft
De man
mooie, grote, rode rozen
gekocht 
om zeven uur 's ochtends
op de markt
voor zijn moeder.

Slide 16 - Drag question

Ontleed de zin helemaal.

"In de kantine zal de sponsor alle scheidsrechters trakteren op koffie met gebak."

Slide 17 - Open question

Antwoord vorige dia
"In de kantine / zal / de sponsor / alle scheidsrechters / trakteren / op koffie met gebak."

pv = zal
ow = de sponsor
wg = zal trakteren
lv = alle scheidsrechters (wie/wat zal de sponsor trakteren?)
mv = X
bwb = In de kantine, op koffie en gebak

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Werkwoordelijke uitdrukking
  •  een vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden
  • het heeft een figuurlijke betekenis  
  • je benoemt de hele werkwoordelijke uitdrukking als wg

Tijdens de uitverkoop heeft hij achter het net gevist
pv = heeft / ow = hij / wg = heeft achter het net gevist 

Slide 20 - Slide

In welke zin staat een werkwoordelijke uitdrukking?

A
De peuter is tijdens de les op de kast geklommen.
B
De conciërge laat de vervelende leerling de vloer vegen.
C
Ik wandel vandaag lekker door het bos.
D
Jorn werd voor het karretje gespannen door zijn zusje.

Slide 21 - Quiz

De ervaren schaatser gaat niet verder trainen.
A
Deze zin heeft een werkwoordelijke uitdrukking
B
Deze zin heeft geen werkwoordelijke uitdrukking

Slide 22 - Quiz

Ontleed de zin helemaal.

"Waarmee heb je de beginnende journalist op de kast gejaagd?"

Slide 23 - Open question

Antwoord vorige dia
"Waarmee heb je de beginnende journalist op de kast gejaagd?"

pv = heb
ow = je
wg = heb op de kast gejaagd
lv = de beginnende journalist
bwb = waarmee

Slide 24 - Slide

In hoeverre denk je dat je de einddoelen van grammatica zinsdelen beheerst?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll