opdracht 6 lezen

Welk verband is er tussen alinea 2 en 3
A
vergelijkend
B
tegenstellend
C
voorwaardelijk
D
toegevend
1 / 10
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Welk verband is er tussen alinea 2 en 3
A
vergelijkend
B
tegenstellend
C
voorwaardelijk
D
toegevend

Slide 1 - Quiz

Aan welk signaalwoord zie je dit?

Slide 2 - Open question

'We beoordelen mensen op hun uiterlijk. Dat wisten we al. aar dat we na een tiende seconde kijken al denken te weten wat voor vlees we in dekuip hebben, is nieuw.' (alinea 1)

Welk verband is er tussen deze twee zinnen?
A
vergelijkend
B
concluderend
C
tegenstellend
D
opsommend

Slide 3 - Quiz

Aan welk signaalwoord herken je dat verband?

Slide 4 - Open question

'De 66 gezichten, met een neutrale uitdrukking, werden erg kort getoond, namelijk een hele, ee halve of zelfs maar een tiende seconde. De studenten moesten vervolgens aangeven of ze de getoonde mensen aardig, betrouwbaar, competent, agressief of aantrekkelijk vonden.' (alinea 2)

Welk verband is er tussen deze twee zinnen?
A
toelichtend
B
doel-middel
C
chronologisch
D
opsommend

Slide 5 - Quiz

Aan welk signaalwoord herken je dat verband?

Slide 6 - Open question

'De andere groep studenten daarentegen kreeg uitgebreid de tijd o mdezelfde portretten te bekijken en mocht cijfers geven voor elke geteste eigenschap. Zo konden ze een een geven voor een totaal onbetrouwbare tronie en een negen voor iemand aan wie je je pincode zonder een moment van twijfel zou vertellen.'
A
opsommend
B
redengevend
C
toelichtend
D
concluderend

Slide 7 - Quiz

Aan welk signaalwoord herken je dit tekstverband?

Slide 8 - Open question

'Als een gezicht bij lang bestuderen onbetrouwbaar werd gevonden, dan kreeg het dat stempel ook vaak in de snel proef. Kortom, zeggen de onderzoekers: in honderd milliseconden hebben we ons oordeel over een ander geveld, en daar verandert niets meer aan met langer kijken.' (alinea 4)
Welk verband is er tussen deze twee zinnen?
A
samenvattend
B
concluderend
C
oorzakelijk
D
voorwaardelijk

Slide 9 - Quiz

Aan welk signaalwoord herken je dat verband?

Slide 10 - Open question