This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
hoogconjunctuur
laagconjunctuur
hoge economische groei
lage economische groei
ruime arbeidsmarkt
krappe arbeidsmarkt
stijging inflatie
daling inflatie of deflatie
overheidstekort
overheidsoverschot
laag consumenten en producentenvertrouwen
hoog consumenten en producentenvertrouwen
veel kredietverlening
weinig kredietverlening
Slide 1 - Drag question
Econ. groei hoger dan trend
twee kwartalen krimp
gemiddelde groei
Recessie
Hoogconjunctuur
Trend
Slide 2 - Drag question
minder
koopkracht
conjuncturele
werkloosheid
2.
3.
4.
er wordt minder geproduceerd
vraag naar producten daalt
werkgelegenheid daalt
Slide 3 - Drag question
Slide 4 - Open question
A
lage/lage/verhogen/stijgen/uitstellen
B
lage/hoge/verlagen/dalen/uitstellen
C
hoge/lage/verhogen/dalen/vervroegen
D
hoge/hoge/verlagen/stijgen/vervroegen
Slide 5 - Quiz
1.2 conjunctuurbeleid van de overheid
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Keynes vs Klassieken
Keynes
Klassieken
korte termijn
lange termijn
conjunctuur
structuur
anticyclisch beleid
laissez-fair beleid
productiecapaciteit is niet maximaal
productiecapaciteit is maximaal
KT: prijzen en lonen zijn star, aanbodlijn is horizontaal/vakker. Stimuleren is zeer effectief: BBP zal stijgen tot max productie.
LT: Prijzen en lonen zijn flexibel, verticale aanbodlijn. Stimuleren is zinloos. Productie zal niet stijgen.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Open question
Wanneer de overheid de belastingen verhoogt tijdens een laagconjunctuur is er sprake van ...
A
Procyclische variabele
B
Anticyclische variabele
C
Procyclisch beleid
D
Anticyclisch beleid
Slide 17 - Quiz
De werkloosheid is een voorbeeld van
A
Procyclische variabele
B
Anticyclische variabele
C
Procyclisch beleid
D
Anticyclisch beleid
Slide 18 - Quiz
Wat doet de overheid in een laagconjunctuur bij een procyclisch beleid?
A
Overheidsbestedingen verhogen
B
Overheidsbestedingen verlagen
Slide 19 - Quiz
Als de overheid met haar begrotingsbeleid de conjunctuurbeweging probeert af te remmen noemen we dat
A
Procyclisch beleid
B
Anticyclisch beleid
Slide 20 - Quiz
Door de plotselinge neergang van de economie wil de overheid bezuinigen, omdat het land zijn rente en aflossing anders niet meer kan betalen. Dit is een voorbeeld van ...
A
automatische conjunctuurstabilisatie
B
procyclisch beleid
C
anticyclisch beleid
D
averechtse selectie
Slide 21 - Quiz
Door wetten en wettelijke regelingen wordt het conjunctuurverloop afgezwakt: de ingebouwde/automatische stabilisatoren.
Wat is een automatische stabilisator?
A
Werkloosheiduitkering (WW).
B
Arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA/WAO).
C
Ouderdomsuitkering (AOW).
Slide 22 - Quiz
Wat is geen anticyclisch beleid tijdens hoogconjunctuur?
A
Inkomstenbelasting verhogen
B
Export subsidiëren
C
Bezuinigen
D
BTW verhogen
Slide 23 - Quiz
Wat doet de overheid in een hoogconjunctuur met een anticyclisch beleid?
A
Belastingen verhogen
B
Belastingen verlagen
C
Overheidsbestedingen verhogen
D
Sociale uitkeringen dalen
Slide 24 - Quiz
Monetaristen hadden een andere opvatting ten aanzien van overheidsingrijpen, namelijk:
A
Een sturend begrotingsbeleid is zinloos omdat het alleen tot prijsverhoging leidt en niet tot meer werkgelegenheid.
B
De geldhoeveelheid is een exogene grootheid, het manipuleren hiervan leidt tot vele ongewenste effecten.
C
Tussen het moment van ingrijpen en het resultaat, verloopt veel tijd. Zoveel tijd dat het anticyclisch bedoelde beleid vaak juist procyclisch uitwerkt.
D
Overheidsingrijpen verstoort de automatische prijsaanpassing en leidt ertoe dat markten in hun werking worden belemmerd.
Slide 25 - Quiz
Door het inverdieneffect is het mogelijk dat een begrotingstekort niet hoeft te worden gecompenseerd met hogere belastingtarieven.