Revision : chapitre 2 et 3

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Toets 

Toets chapitre 2 & 3

leren:

- vocabulaire & phrases clés p. 92 & 93

- phrases clés & getallen p. 94

- werkwoorden -er & ontkenning  p. 95

- vocabulaire & phrases clés p. 130 & 131

- phrases clés & dagen van de week p. 132

- werkwoord être & bezittelijk vnw. p. 133

Réviser

Chapitre 2 'J'adore ca'

We herhalen:

• het regelmatige werkwoord op -er (partie D)
• de ontkenning (partie H)

Réviser

Het regelmatige werkwoord op - er

Doel: je kunt de werkwoorden die eindigen op -er vervoegen en gebruiken.

Voorbeelden van werkwoorden:

aider                                     trouver

chercher                             regarder

aimer                                   habiter

essayer                               changer

Réviser

Vervoegen:

• 1. je neemt de stam:  werkwoord - er = stam
• Habiter - er = habit
• inviter - er  = invit

• 2. Plak de uitgang er achter:
• je +e  tu +es  il/elle/on +e  nous +ons  vous +ez  ils/elles + ent

Réviser

Voorbeeld:

rentrer  (naar huis gaan)

Je rentre

Tu rentres

Il/elle/on rentre

Nous rentrons

Vous rentrez

Ils/elles rentrent

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

1. tu (manger)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

2. vous (payer)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

3. ils (aider)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

4. elle (trouver)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

5. je (danser)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

6. Ahmed (regarder)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

7. Chaimae et Lola (organiser)

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

9. (détester)

Réviser

De ontkenning

Doel: je kunt zinnen ontkennend maken en gebruiken.

In het Nederlands: niet, geen

In het Frans: ne/n'...pas

Réviser

In het Nederlands: niet, geen

In het Frans: ne/n'...pas

• Je zet de ontkenning (ne...pas) om de persoonsvorm heen:
• Je mange des fruits.    
• mange = de persoonsvorm
• ne komt voor mange en pas erachter.
• Je ne mange pas de fruits.

Let op: wanneer de persoonsvorm begint met klinker/h => ne wordt n'

Réviser

Zet de volgende zinnen in de ontkenning.

1. Zahra porte le T-shirt rouge.
2. Le marché est grand.
3. C'est un hypermarché.
4. Mes parents travaillent dans une boulangerie.
5. Il y a trois croissants.

Réviser

• 1. Zahra porte le T-shirt rouge.
• persoonsvorm = porte
• ne komt voor porte, pas komt erachter.
• Zahra ne porte pas le T-shirt rouge.

Réviser

• 2. Le marché est grand.
• persoonsvorm = est
• ne komt voor est, pas komt erachter.
• est begint met klinker, dus n'
• Le marché n' est pas grand.

Réviser

• 3. C'est un hypermarché.
• persoonsvorm = est
• ne komt voor est, pas komt erachter.
• est begint met klinker, dus n'
• Ce n' est pas un hypermarché.

Réviser

• 4. Mes parents travaillent dans une boulangerie.
• persoonsvorm = travaillent
• ne komt voor travaillent, pas komt erachter.
• Mes parents ne traivallent pas dans une boulangerie.

Réviser

• 5. Il y a trois croissants.
• persoonsvorm = y a
• ne komt voor y a, pas komt erachter.
• y a begint met klinker, dus n'
• Il n' y a pas trois croissants.

Réviser

Chapitre 3 'Sympa, le collège'

We herhalen:

• het werkwoord être (partie D)
• het bezittelijk voornaamwoord (partie H)

Réviser

Het werkwoord être

Doel: je kunt het werkwoord être (zijn) gebruiken en vervoegen.

Onregelmatig werkwoord (uniek, er is er maar 1 die zo wordt vervoegt)

Stampen!

Réviser

être

je suis

tu es

il/elle/on est

nous sommes

vous êtes

ils/elles sont

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

1. Nous

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

2. Marc

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

3. Vous

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

4. tu

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

5. Mes amis

En de laatste:
Geef de juiste vorm van het werkwoord être.
5. Son frère

Réviser

Het bezittelijk voornaamwoord

Doel: je kunt het juiste bezittelijk voornaamwoord gebruiken.

Je past het bezittelijk voornaamw. aan, aan het zelfstandig naamwoord.

Réviser

	mnl enk.	vrl enk.	meervoud
mijn	mon	ma	mes
jouw	ton	ta	tes
zijn/haar	son	sa	ses
ons/onze	notre	notre	nos
jullie/uw	votre	votre	vos
hun	leur	leur	leurs

Wat komt er te staan?

... (mijn) père

1. mon
2. ma
3. mes

Wat komt er te staan?

... (mijn) mère

1. mon
2. ma
3. mes

Wat komt er te staan?

... (mijn) parents

1. mon
2. ma
3. mes

Wat komt er te staan?

... (zijn) ami

1. son
2. sa
3. ses

Wat komt er te staan?

... (zijn) amie

1. son
2. sa
3. ses

Wat komt er te staan?

... (onze) soeur

1. notre
2. nos

Wat komt er te staan?

... (haar) frère

1. son
2. sa
3. ses

Wat komt er te staan?

... (zijn) soeur

1. son
2. sa
3. ses

Wat komt er te staan?

... (hun) livres

1. leur
2. leurs

Wat komt er te staan?

... (uw) prof

1. vos
2. votre

Wat komt er te staan?

... (jouw) école

1. ton
2. ta
3. tes

En de laatste:
Wat komt er te staan?

... (mijn) carnet des notes

1. mon
2. ma
3. mes