W12 FA 1VH1 les 18 Ch 5

Bienvenue 1VH1

Semaine 11
Du 15 au 19 mars
Chapitre 5
1 / 48
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 48 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Bienvenue 1VH1

Semaine 11
Du 15 au 19 mars
Chapitre 5

Slide 1 - Slide

La semaine dernière
  • Chapitre 5: introduction
  • Toets chapitre 2 & 3
  • Chapitre 4

Slide 2 - Slide

Cette semaine
  • Nous répètons chapitre 2 & 3.
  • Nous continuons avec chapitre 5.

Slide 3 - Slide

Cette semaine
À la fin de cette semaine......
vous pouvez (kunnen jullie):
  • de regelmatige werkwoorden en het werkwoord être gebruiken.
  • de ontkenning en het bezittelijk voornaamw. gebruiken.
  • een gesprek over het afgelopen weekend begrijpen.

Slide 4 - Slide

Cette semaine
vous savez (kennen jullie):
  • woorden die te maken hebben met eten & drinken, schoolvakken, dagen van de week, je mening geven.
  • de getallen t/m 100 en de kloktijden.

Slide 5 - Slide

Toets woensdag 31 maart
Toets chapitre 2 & 3
leren:
- vocabulaire & phrases clés p. 92 & 93
- phrases clés & getallen p. 94
- werkwoorden -er & ontkenning  p. 95
- vocabulaire & phrases clés p. 130 & 131
- phrases clés & dagen van de week p. 132
- werkwoord être & bezittelijk vnw. p. 133

Slide 6 - Slide

Réviser
Chapitre 2 'J'adore ca'
We herhalen:

  • het regelmatige werkwoord op -er (partie D)
  • de ontkenning (partie H)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

1. tu (manger)

Slide 9 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

2. vous (payer)

Slide 10 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

3. ils (aider)

Slide 11 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

4. elle (trouver)

Slide 12 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

5. je (danser)

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

6. Ahmed (regarder)

Slide 14 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

7. Chaimae et Lola (organiser)

Slide 15 - Open question

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:

8. nous (détester)

Slide 16 - Open question

Slide 17 - Video

Réviser
Zet de volgende zinnen in de ontkenning.

  1. Zahra porte le T-shirt rouge.
  2. Le marché est grand.
  3. C'est un hypermarché.
  4. Mes parents travaillent dans une boulangerie.
  5. Il y a trois croissants.

Slide 18 - Slide

Réviser
  • 1. Zahra porte le T-shirt rouge.
  • persoonsvorm = porte
  • ne komt voor porte, pas komt erachter.
  • Zahra ne porte pas le T-shirt rouge.

Slide 19 - Slide

Réviser
  • 2. Le marché est grand.
  • persoonsvorm = est
  • ne komt voor est, pas komt erachter.
  • est begint met klinker, dus n'
  • Le marché n' est pas grand.

Slide 20 - Slide

Réviser
  • 3. C'est un hypermarché.
  • persoonsvorm = est
  • ne komt voor est, pas komt erachter.
  • est begint met klinker, dus n'
  • Ce n' est pas un hypermarché.

Slide 21 - Slide

Réviser
  • 4. Mes parents travaillent dans une boulangerie.
  • persoonsvorm = travaillent
  • ne komt voor travaillent, pas komt erachter.
  • Mes parents ne traivallent pas dans une boulangerie.

Slide 22 - Slide

Réviser
  • 5. Il y a trois croissants.
  • persoonsvorm = y a
  • ne komt voor y a, pas komt erachter.
  • y a begint met klinker, dus n'
  • Il n' y a pas trois croissants.

Slide 23 - Slide

En ligne
Chapitre 5: Mon temps libre
Cahier d'activités B p. 12 & 13

Partie A                  écouter                           ex 4 à 7


Slide 24 - Slide

Réviser
Chapitre 3 'Sympa, le collège'
We herhalen:

  • het werkwoord être (partie D)
  • het bezittelijk voornaamwoord (partie H)

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

1. Nous

Slide 27 - Open question

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

2. Marc

Slide 28 - Open question

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

3. Vous

Slide 29 - Open question

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

4. tu

Slide 30 - Open question

Geef de juiste vorm van het werkwoord être.

5. Mes amis

Slide 31 - Open question

En de laatste:
Geef de juiste vorm van het werkwoord être.
5. Son frère

Slide 32 - Open question

Slide 33 - Video

Wat komt er te staan?

... (mijn) père
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 34 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (mijn) mère
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 35 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (mijn) parents
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 36 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (zijn) ami
A
son
B
sa
C
ses

Slide 37 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (zijn) amie
A
son
B
sa
C
ses

Slide 38 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (onze) soeur
A
notre
B
nos

Slide 39 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (haar) frère
A
son
B
sa
C
ses

Slide 40 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (zijn) soeur
A
son
B
sa
C
ses

Slide 41 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (hun) livres
A
leur
B
leurs

Slide 42 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (uw) prof
A
vos
B
votre

Slide 43 - Quiz

Wat komt er te staan?

... (jouw) école
A
ton
B
ta
C
tes

Slide 44 - Quiz

En de laatste:
Wat komt er te staan?

... (mijn) carnet des notes
A
mon
B
ma
C
mes

Slide 45 - Quiz

En ligne
Chapitre 5: Mon temps libre
Cahier d'activités B p. 12 & 13

Partie A                  écouter                           ex 4 à 7


Slide 46 - Slide

Les devoirs
Af: lundi 12 avril
Faire: (dit staat ook in de planning van de ELO van Grandes Lignes)
Chap 4: ex 19 t/m 26
Apprendre:  
Vocabulaire A (p. 40)
à = tot en met
Het huiswerk maak je in het online werkboek en is af voor de eerste les van volgende week. Het wordt gecontroleerd.

Slide 47 - Slide

Leertips Vocabulaire
  • Leer je woordjes elke dag (10 min). Herhalen, herhalen, herhalen!
  • Begin met het doorlezen van de woordjes.
  • Vervolgens bedek je ze met een blaadje of je hand en overhoor je jezelf (mondeling).
  • Ken je alle woordjes?! Ga dan aan de slag via quizzlet, wrts of via Grandes Lignes online, etc. en overhoor jezelf.
  • Elke week krijg je er een nieuw stukje bij, blijf de eerdere stukjes wel herhalen!

Slide 48 - Slide