CH4 future tense

1 / 12
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Homework check
Did you do everything up until H?

Let's check!

If you did it in your workbook, let me see!

Slide 2 - Slide

Grammar I: the future tense
Bij de future tense geef je aan dat iets nog gaat gebeuren, je iets hebt gepland of een voorspelling dus eigenlijk: iets wat in de toekomst gaat gebeuren. 
Er zijn drie manieren, die gaan we even doorlopen.

Slide 3 - Slide

Present simple future
De present simple future gebruik je als iets volgens een schema loopt, of een rooster. Bijvoorbeeld jullie school rooster:
  • The English class starts at 9 o'clock.
Of, bijvoorbeeld als je met de trein gaat:
  • The train leaves at 10:30am. 
Of volgende week een voetbal training hebt:
  • The football practice is next week Wednesday. 
Je gebruikt dus de present simple (t.t.): werkwoord (+s).

Slide 4 - Slide

To be going to
Als je wilt zeggen dat je iets van plan bent om te gaan doen, gebruik je een vorm van to be going to
Bijvoorbeeld, je bent van plan om te gaan leren vanmiddag:
  • I am going to study this afternoon.
Of, je gaat morgen winkelen met een groepje:
  • We are going to shop in the city  tomorrow.

Je gebruikt dus: am/are/is + (not) going to + werkwoord

Slide 5 - Slide

Will
Als je iemand iets wilt aanbieden, iets wilt beloven of je gaat iets voorspellen, dan gebruik je will
Stel dat je iemand belooft dat je je kamer op gaat ruimen:
  • I promise will clean my room this week.
Of, dat iemand je gaat helpen met je huiswerk:
  • He will help me with my homework today.

Je kunt het woord will ook afkorten naar 'll !

Slide 6 - Slide

Quick practice!

Slide 7 - Slide

The train ... from platform 2.
A
leaves
B
is going to leave
C
will

Slide 8 - Quiz

I promise I ... check your answers tomorrow.
A
X
B
am going to
C
will

Slide 9 - Quiz

We ... for a walk this afternoon.
A
go
B
are going to go
C
will go

Slide 10 - Quiz

Samengevat
Drie manieren om de future tense te maken:
  1. Present simple; volgens een (tijd)schema/rooster
  2. To be going to; je bent van plan iets te doen
  3. Will; een belofte, aanbieden of een voorspelling

Slide 11 - Slide

But, now what?
Theme 4, I grammar:
Do exercises 53, 54, 55, 56 & 57.
Homework (for both groups) for Tuesday!

For those who haven't finished Getting Started up until H:
Make sure it is done before the end of the lesson. 

Those online may leave the meeting!

Slide 12 - Slide