2025-01-16 ISK-K Lezen en voorbereiden thema 2




Het is vandaag ....
Het is vandaag bewolkt en grijs.
Het is vandaag ... januari.

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 27 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson




Het is vandaag ....
Het is vandaag bewolkt en grijs.
Het is vandaag ... januari.

Slide 1 - Slide

Lesplan
  1. Spellen herhalen
  2. Tips Taak 2 Disk
    2. Tekst lezen - voorlezen
    3. Opdrachten bij de tekst
    4. Woorden voor Thema 2: 
         Bellen en mailen




|  DISK Thema 1

Slide 2 - Slide

Spellen - Het alfabet
24
Oranje
klinker
Blauw
medeklinker

Slide 3 - Slide

Spellen - extra oefenen

Slide 4 - Slide

Jezelf voorstellen in Whatsapp
Taak 2, opdracht 5

BELANGRIJK!
  • Hoofdletters! 
       Begin van de zin - namen van personen, steden, landen
  • Punt aan het eind van een zin.


Slide 5 - Slide

Begin en eind van een Whatsapp
Hoi,
Ik ben ..... , ik ben ... jaar oud
Ik kom uit ...
Ik woon  nu in ....
Mijn hobby's zijn ....
Groetjes,
Eva 

Slide 6 - Slide

Formulier: Leesbaar schrijven
  • Op de lijn
  • Moeilijke letters: d, g, l, p, r, u, v, ij
  • Hoofdletters
  • Kleine letters

Slide 7 - Slide

Lezen
De fiets voor twee

  • de titel
  • de alinea
  • de afbeelding

Slide 8 - Slide

Opdrachten maken
  • het tegenovergestelde
       dicht - open
       hoog - laag
       begin - eind
  • drie soorten 

Slide 9 - Slide

Thema 2 - Bellen en mailen
Je belt naar een vriend:
"Hoi, met Ali"

Schrijf in je schrift wat jij dan zegt.

Slide 10 - Slide

Thema 2 - Bellen en mailen
Aan het eind van het gesprek zegt Ali:
" Oké, doei".

Schrijf in je schrift wat jij dan zegt.

Slide 11 - Slide

Thema 2 - Bellen en mailen
Je belt naar school:
"Goedemorgen, Futuris, u spreekt met Helena Goevaia"

Schrijf in je schrift wat jij dan zegt.

Slide 12 - Slide

Thema 2 - Bellen en mailen
Aan het eind van het gesprek zegt mevrouw Goevaia:
" Bedankt! Fijne dag verder".

Schrijf in je schrift wat jij dan zegt.

Slide 13 - Slide

Wat is het verschil tussen de gesprekken?

Slide 14 - Slide

Formeel - Informeel
Formeel                                                  Informeel
* beleefd                                                * vriendschappelijk
* voor- en achternaam                    * voornaam
* u                                                             * jij
* goedemorgen                                  * hoi, hallo, hi
* fijne dag                                              * doei, groetjes

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Binnen-buitenkring
Ronde 1: binnekring vraagt:                                Ronde 2: buitenkring vraagt:            
*  Wanneer ben je jarig?                                       *  Wat is je geboortejaar?
B geeft antwoord:                                                   Binnenkring geeft antwoord:
*  Ik ben op ..... jarig.                                               *  Ik ben in ..... geboren.


Slide 18 - Slide

Kalender
zie taalcompleet

  • Welke datum is het vandaag? 
       Het is vandaag ...
  • Welke dag is 12 januari. 
       12 Januari is  een  ... dag
  • Wanneer is het weekend?
       Het is weekend op ... en ...
Agenda
  • dag
  •  week
  • weekend
  • maand
  • jaar

Slide 19 - Slide

Als je klaar bent:

Slide 20 - Slide

Vandaag en morgen
Weet je het nog? 
eergisteren
gisteren
vandaag
morgen
overmorgen

Slide 21 - Slide

Praat samen over de agenda. Wat doe je met een agenda? Wat schrijf je er wel in en wat niet?
Herhaal ook de dagen van de week, tijden, maanden en data.

Slide 22 - Slide

Vragen stellen in tweetallen
Wanneer ...
  • wanneer ben jij jarig? - ik ben op [datum] [maand] jarig
  • wanneer begint de voorjaarsvakantie? - de voorjaarsvakantie begint op [datum] [maand]
  • wanneer moet je daarna weer naar school? - ik moet op [datum] [dag] weer naar school

Slide 23 - Slide

Een maand heeft 4 weken.
Een week heeft 7 dagen.
Een dag heeft 24 uur.
Een uur heeft 60 minuten.
Een minuut heeft 60 seconden.

Slide 24 - Slide

Hoe lang
Vraagt naar
een periode van tijd
secondes, minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren

Hoe lang kan jij je adem inhouden? 
Hoe lang moet jij fietsen naar school? 

Slide 25 - Slide

Eenheden van tijd
1 millennium = 1.000 jaren
1 eeuw        = 100 jaren
1 jaar         = 4 kwartalen
1 jaar         = 12 maanden
1 jaar         = 52 weken
1 jaar         = 365 of 366 dagen
1 kwartaal   = 3 maanden

1 week = 7 dagen
1 dag = 24 uren
1 dag = 1 etmaal
1 uur = 60 minuten
1 uur = 4 kwartier
1 kwartier = 15 minuten
1 minuut = 60 seconden

Slide 26 - Slide

Zet in de goede volgorde:
overmorgen - gisteren - vandaag - morgen - eergisteren

Slide 27 - Open question