3hv - Les 2 P3 - 3e naamval

3hv
Les 2 P3
Deutsch!
Gutentag
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

3hv
Les 2 P3
Deutsch!
Gutentag

Slide 1 - Slide

Studienführer
Voorbereiding voor les 1:
maken: Schritt 47


Verwerkingsopdrachten na les 1:
maken: Schritt 48

Slide 2 - Slide

Unterrichtsziele

 - 1e, 3e & 4e naamval
begrijpen (met schema).





Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Naamvallen
ze hebben invloed op :

- persoonlijk voornaamwoorden
- der / die / das (groep)
- ein / eine (groep)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

de 3e naamval
de 3e naamval komt voor: 
- na een +3 voorzetsel
- bij het meewerkend voorwerp
- na een keuzevoorzetsel 
volgend jaar

Slide 9 - Slide

+3 voorzetsels
mit
nach
bei
von
aus
seit
zu
met
van
tot, naar
na, naar
sinds
bij
uit

Slide 10 - Drag question

na haar
A
nach sie
B
nach ihr

Slide 11 - Quiz

naar mij
A
zu ich
B
zu mir
C
zu mich
D
zu dir

Slide 12 - Quiz

Bij de volgende vragen moet je het schema gebruiken

om het schema goed af te lezen, moet je 3 dingen weten:

- welk schema ?  (der-groep of ein-groep of pers. vnw)
- welke kolom? (m / v / o / mv )
- welke rij? (1e of 3e naamval)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Wollen wir zu ... Festival (o) gehen?
A
das
B
der
C
den
D
dem

Slide 15 - Quiz

Fährst du lieber mit ... Bahn (v)?
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

de 3e naamval
de 3e naamval komt voor: 
- na een +3 voorzetsel
- bij het meewerkend voorwerp
- na een keuzevoorzetsel 
volgend jaar

Slide 18 - Slide

het meewerkend voorwerp
- is een zinsdeel net als onderwerp en lijdend voorwerp
- je kunt er vaak AAN voor zetten
- staat bij werkwoorden als vertellen, uitleggen, geven, sturen, bevallen, bieden, bezorgen, gunnen, verkopen, lenen... etc ....


AAN

Slide 19 - Slide

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ihm"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 20 - Quiz

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ein Geschenk"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 21 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.

Slide 22 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.

Slide 23 - Open question

Werkwoorden MET 
een meewerkend voorwerp
Werkwoorden ZONDER een meewerkend voorwerp
leben

verkaufen
tragen
sagen
senden / schicken
schenken / geben
bekommen/ kriegen
schlafen

Slide 24 - Drag question

Ich spaziere gern ... ... Hund (m).
A
mit mein
B
mit meinem
C
mit meinen
D
mit meiner

Slide 25 - Quiz

Ich habe ... Klasse (v) den 3. Fall erklärt.
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 26 - Quiz

Der Mann verkauft ... Jungen ein Brötchen.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 27 - Quiz

met mijn vrienden
A
mit meine Freunde
B
mit meiner Freunde
C
mit meinen Freunde
D
mit meinen Freunden

Slide 28 - Quiz

na elke training (o)
A
nach jedem Training
B
nach elcher Training
C
nach jeder Training
D
nach jeden Training

Slide 29 - Quiz

voor welk kind?
A
für welches Kind?
B
für welchem Kind?
C
für welch Kind?
D
für welchen Kind?

Slide 30 - Quiz

sinds 3 maanden
A
seit 3 Monate
B
seit 3 Monaten

Slide 31 - Quiz

met onze leraar

Slide 32 - Open question

bij dit huis

Slide 33 - Open question

na een uur (Stunde)

Slide 34 - Open question

van jullie moeder

Slide 35 - Open question

Ik woon in Hardenberg met mijn moeder, vader en broer.

Slide 36 - Open question

Auf Wiedersehen

Slide 37 - Slide