3M - Les 2 P3 - 3e naamval

3m
Les 2 P3
Deutsch!
Gutentag
1 / 43
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

3m
Les 2 P3
Deutsch!
Gutentag

Slide 1 - Slide

Studienführer
Voorbereiding voor les 2:
maken: Schritt 40 + module LB




Verwerkingsopdrachten na les 2:
maken: Schritt 41

Slide 2 - Slide

Unterrichtsziele

 - 1e, 3e & 4e naamval
begrijpen (met schema).

- Du kannst ein Vorschlag machen (und reagieren).



Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Naamvallen
ze hebben invloed op

- persoonlijk voornaamwoorden

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Naamvallen
ze hebben invloed op :

- persoonlijk voornaamwoorden
- der / die / das (groep)
- ein / eine (groep)

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

de 3e naamval
de 3e naamval komt voor: 
- na een +3 voorzetsel
- bij het meewerkend voorwerp
- na een keuzevoorzetsel 
volgend jaar

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

+3 voorzetsels
mit
nach
bei
von
aus
seit
zu
met
van
tot, naar
na, naar
sinds
bij
uit

Slide 15 - Drag question

Bij de volgende vragen moet je het schema gebruiken

om het schema goed af te lezen, moet je 3 dingen weten:

- welk schema ?  (der-groep of ein-groep of pers. vnw)
- welke kolom? (m / v / o / mv )
- welke rij? (1e of 3e naamval)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Gehen wir jetzt zu .... Band (v)?
A
mein
B
meine
C
meiner
D
meinem

Slide 18 - Quiz

Ich arbeite zusammen mit ... Freundin.
A
meine
B
meiner
C
meinem
D
meinen

Slide 19 - Quiz

Ich arbeite hier ... ... Monat (m).
A
seit eine
B
seit einer
C
seit einen
D
seit einem

Slide 20 - Quiz

Er schläft ... ... Großeltern.
A
bei sein
B
bei seinen
C
bei seinem
D
bei seiner

Slide 21 - Quiz

Wollen wir zu ... Festival (o) gehen?
A
das
B
der
C
den
D
dem

Slide 22 - Quiz

Fährst du lieber mit ... Bahn (v)?
A
die
B
der
C
das
D
dem

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Slide

de 3e naamval
de 3e naamval komt voor: 
- na een +3 voorzetsel
- bij het meewerkend voorwerp
- na een keuzevoorzetsel 
volgend jaar

Slide 25 - Slide

het meewerkend voorwerp
- is een zinsdeel net als onderwerp en lijdend voorwerp
- je kunt er vaak AAN voor zetten
- staat bij werkwoorden als vertellen, uitleggen, geven, sturen, bevallen, bieden, bezorgen, gunnen, verkopen, lenen... etc ....


AAN

Slide 26 - Slide

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ihm"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 27 - Quiz

Mark gab (gaf) ihm ein Geschenk.
Wat is in deze zin "ein Geschenk"?
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp

Slide 28 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?
Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.

Slide 29 - Open question

Wat is het lijdend voorwerp?
Dem Pferd gibt der Tierarzt eine Impfung.

Slide 30 - Open question

Ich spaziere gern ... ... Hund (m).
A
mit mein
B
mit meinem
C
mit meinen
D
mit meiner

Slide 31 - Quiz

Ich habe ... Klasse (v) den 3. Fall erklärt.
A
die
B
der
C
dem
D
den

Slide 32 - Quiz

Der Mann verkauft ... Jungen ein Brötchen.
A
der
B
dem
C
den
D
das

Slide 33 - Quiz

met mijn vrienden
A
mit meine Freunde
B
mit meiner Freunde
C
mit meinen Freunde
D
mit meinen Freunden

Slide 34 - Quiz

na elke training (o)
A
nach jedem Training
B
nach elcher Training
C
nach jeder Training
D
nach jeden Training

Slide 35 - Quiz

voor welk kind?
A
für welches Kind?
B
für welchem Kind?
C
für welch Kind?
D
für welchen Kind?

Slide 36 - Quiz

sinds 3 maanden
A
seit 3 Monate
B
seit 3 Monaten

Slide 37 - Quiz

met onze leraar

Slide 38 - Open question

bij dit huis

Slide 39 - Open question

na een uur (Stunde)

Slide 40 - Open question

van jullie moeder

Slide 41 - Open question

Ik woon in Hardenberg met mijn moeder, vader en broer.

Slide 42 - Open question

Auf Wiedersehen

Slide 43 - Slide