Herhaling Thema 5 ZB3

Wat verwacht je van
mij en mijn lessen?
1 / 23
next
Slide 1: Mind map
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Wat verwacht je van
mij en mijn lessen?

Slide 1 - Mind map

Herhaling Thema 5 ZB3

Slide 2 - Slide

Fotosynthese
Een plant kan glucose maken van water
en koolstofdioxide.

water + koolstofdioxide -->
zuurstof + glucose

Slide 3 - Slide

Wat heeft een plant nodig voor fotosynthese?
Wat maakt een plant bij fotosynthese?

Slide 4 - Drag question

+
+
-->
Fotosynthese:
+
.........
........
.........
..........
........

Slide 5 - Drag question

Wat houdt stofwisseling in?
A
Stoffen worden omgezet in andere stoffen buiten het lichaam
B
Stoffen worden omgezet in andere stoffen binnen het lichaam

Slide 6 - Quiz

Producenten, consumenten en reducenten
Producenten: planten. Maken glucose door fotosynthese.
Consumenten: dieren die planten eten (planteneters) of die andere dieren eten (vleeseters)
Reducenten: bacteriën en schimmels. Ze ruimen resten van dode planten en dieren op.

Slide 7 - Slide

Producent
Consument
Reducent

Slide 8 - Drag question

consumenten
producenten
reducenten

Slide 9 - Drag question

Voedselketen
Een voedselketen begint altijd met een plant.
Het pijltje tussen de schakels betekent: wordt gegeten door

Slide 10 - Slide

Maak een kloppende voedselketen

Slide 11 - Drag question

Sleep de juiste afbeeldingen 
naar de juist voedselketen.
Voedselketen 2
Voedselketen 1

Slide 12 - Drag question

Invloeden uit de omgeving
Biotische factoren: dingen die leven (planten en dieren)
Abiotische factoren: dingen die niet leven (water, licht, temperatuur)

Slide 13 - Slide

Individu, populatie en ecosysteem
Individu: één plant of dier (1 kikker, 1 paardenbloem)
Populatie: een groep planten of dieren van dezelfde soort in één gebied (alle kikkers in een slootje, alle paardenbloemen in een wei)
Ecosysteem: alle populaties én abiotische factoren in één gebied (de hele sloot, de hele wei)

Slide 14 - Slide

Biotische factoren
Abiotische factoren

Slide 15 - Drag question

Aanpassingen bij dieren
Dieren zijn aangepast aan de omgeving waar ze leven:
- warm: dunne vacht, grote oren
- koud: dikke vacht, kleine oren
- water: gestroomlijnd
- land: stevige poten

Slide 16 - Slide

3 soorten poten:
Zoolgangers (zachte ondergrond)
Teenganger (harde ondergrond)
Hoefganger (harde ondergrond)

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Wat is een voorbeeld van een aanpassing van dieren aan hun omgeving?
A
Een giraffe heeft lange poten om snel te kunnen rennen.
B
Een leeuw heeft grote oren om beter te kunnen horen.
C
Een ijsbeer heeft een dikke vacht om warm te blijven.
D
Een vogel heeft veren om te kunnen zwemmen.

Slide 20 - Quiz

Schutkleur van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Aanpassingen bij planten
Vochtige omgeving: grote, dunne bladeren met een dun waslaagje
Droge omgeving: kleine bladeren met een dik waslaagje en haren op bladeren en stengel

Slide 22 - Slide

Wat is/ zijn aanpassingen bij planten om uitdroging te voorkomen?
A
Grote, platte bladeren
B
Kleine, dikke bladeren
C
een klein wortelstelsel
D
een groot wortelstelsel

Slide 23 - Quiz