This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Oefentoets Ecologie
Slide 1 - Slide
Welke organismen vormen altijd de eerste schakel van een voedselketen?
Slide 2 - Open question
Hoeveel planteneters zijn er in dit voedselweb?
A
2
B
3
C
5
D
6
Slide 3 - Quiz
In de afbeelding is de energiestroom in een voedselketen weergegeven.
De pijlen in de afbeelding zijn steeds kleiner getekend om aan te geven dat de energie maar voor een deel wordt doorgegeven. Deel van de energie is opgeslagen in brandstoffen. Brandstoffen worden niet doorgegeven aan de volgende schakel van de voedselketen. Let op: meerdere antwoorden mogelijk!
A
Deel van de energie is opgeslagen in brandstoffen. Brandstoffen worden niet doorgegeven aan de volgende schakel van de voedselketen.
B
Niet alle organismen worden gegeten. Organische stoffen uit organismen die sterven, worden niet doorgegeven in de voedselketen.
C
Niet alle organische stoffen kunnen worden verteerd. De energierijke stoffen uit de onverteerde resten verlaten met de uitwerpselen het lichaam.
Slide 4 - Quiz
Het begin van dit klassieke voedselweb is
A
opgeloste voedingsstoffen
B
zee-eenden
C
algen
D
bacteriën
Slide 5 - Quiz
Op welk plaatje zie je een voedselweb?
A
B
C
Slide 6 - Quiz
De 'piramide' hiernaast is een piramide van...
A
Aantallen
B
Biomassa / energie
C
Dat kan je niet zeggen
D
Zowel aantallen als biomassa
Slide 7 - Quiz
Fruittelers ondervinden vaak schade aan de gewassen door fruitspinmijten. Om deze te bestrijden, zetten telers vaak appelroofmijten in. Zij eten de fruitspinmijten op. Is de appelroofmijt een producent, consument of reducent? Leg je antwoord uit.
Slide 8 - Open question
kringloop
voedselketen
voedselweb
Slide 9 - Drag question
Hoeveel alleseters zijn er in dit voedselweb?
A
2
B
3
C
1
D
4
Slide 10 - Quiz
Producenten
Voedselketen
Reducenten
Voedselweb
Consumenten
Afval verwerker
Slide 11 - Drag question
Wat is energiestroom?
A
Stof waarin veel energie opgeslagen zit.
B
De plaats van een organisme in een voedselketen.
C
de biomassa
D
Als energie wordt doorgegeven aan het volgende niveau.
Slide 12 - Quiz
Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding).
muggenlarve
snoek
kikkervisje
waterkever
baars
algen
Slide 13 - Drag question
Welke piramide hoort waar?
Piramides van Biomassa
Piramides van aantallen
Slide 14 - Drag question
Waar in het voedselweb staat dit organisme?
A
Producent
B
Consument vd 1e orde
C
Consument vd 2e orde
D
Consument vd 3e orde
Slide 15 - Quiz
In de koolstofkringloop wordt door veel organismen stoffen verbrand. Welke organismen in de koolstofkringloop dan aan verbranding? Meerdere antwoorden mogelijk.
A
planten
B
dieren
C
schimmels
D
alle organismen
Slide 16 - Quiz
Een leerling maakt een schema om een aantal processen in de koolstofkringloop weer te geven (zie de afbeelding).In de koolstofkringloop spelen reducenten een belangrijke rol.
Welke letter geeft de omzetting aan die door reducenten wordt uitgevoerd?
A
Q
B
R
C
S
D
T
Slide 17 - Quiz
Welke kringloop is dit?
A
De stikstofkringloop
B
De koolstofkringloop
C
De zuurstofkringloop
D
De kringloop van het leven
Slide 18 - Quiz
Welke organismen maken deel uit van de koolstofkringloop?
A
Bamboeplanten
B
Bacteriën en schimmels
C
Bacteriën, schimmels en pandabeer
D
Alle organismen
Slide 19 - Quiz
Koolstofkringloop
Koolstof in koolstofdioxide ( in de lucht)
koolstof in glucose
(producenten)
koolstof in plantaardige energierijke stoffen
koolstof in dierlijke energierijke stoffen
(consumenten)
Koofstof in energierijke stoffen
(reducenten)
verbranding
fotosynthese
Verbranding
verbranding
Slide 20 - Drag question
Individu
Ecosysteem
Levensgemeenschap
Populatie
Slide 21 - Drag question
Wat zijn voorjaarsbloeiers?
A
Zonplanten die in het voorjaar broeien
B
Kamerplanten die in het voorjaar bloeien
C
Schaduwplanten die in het voorjaar broeien
D
Schaduwplanten die in de zomer broeien
Slide 22 - Quiz
Welk niveau van de ecologie wordt beschreven?
Op de Veluwe leven wilde zwijnen die zich onderling voortplanten. Samen vormen ze een
De populaties van de verschillende soorten op de Veluwe vormen een
De Veluwe is een voorbeeld van een
Een enkel organisme noem je een
levensgemeen-schap
individu
populatie
ecosysteem
Slide 23 - Drag question
Welk huidmondje bevind zich op een plant in een droge omgeving en welke in een vochtige omgeving?
Leerdoel 1
Je kunt de bouw en functie van bladeren beschrijven en het belang hiervan voor fotosynthese
Droge omgeving
Natte Omgeving
Slide 24 - Drag question
Biotische factoren
Abiotische factoren
Slide 25 - Drag question
Wat zijn biotische factoren?
A
studie van relaties tussen organismen en hun milieu
B
invloeden van de levende natuur
C
invloeden van de levenloze natuur
D
leefomgeving van een organisme
Slide 26 - Quiz
Welke snavel is een kegelsnavel?
A
Snavel A
B
Snavel B
C
Snavel C
D
Snavel D
Slide 27 - Quiz
haaksnavel
zeefsnavel
pincetsnavel
kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.
Slide 28 - Drag question
Wat zijn biotische en wat zijn abiotische factoren?
Biotische factoren
Abiotische factoren
Nestgelegenheid
Soortgenoten
Ziekteverwekkers
Voedsel
Roofdieren
Licht
Zuurtegraad
Lucht
Temperatuur
Slide 29 - Drag question
Hoe hebben planten zich aan een droge omgeving aangepast?
A
Dikke bladeren, veel huidmondjes
B
Dunne bladeren, veel huidmondjes
C
Dikke bladeren, weinig huidmondjes
D
Dunne bladeren, weinig huidmondjes
Slide 30 - Quiz
Wat voor snavel heeft dit dier?
A
pincetsnavel
B
haaksnavel
C
kegelsnavel
D
zeefsnavel
Slide 31 - Quiz
Wat is een ecosysteem?
A
dat is een systeem dat het klimaat regelt
B
dat is zijn alle dieren in een gebied
C
dat zijn alle biotische en abiotische factoren in een gebied
D
dat zijn alle planten en dieren in een gebied
Slide 32 - Quiz
droge omgeving
vochtige omgeving
grote bladeren
kleine, dikke bladeren
veel huidmondjes/cm2
weinig huidmondjes/cm2
dikke culicula
dunne cuticula
behaarde bladeren
onbehaarde bladeren
Slide 33 - Drag question
In een levensgemeenschap leven populaties van verschillende soorten
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quiz
Geef een voorbeeld van een individu
Slide 35 - Open question
De buik van deze waterdieren is wit. Hoe zorgt dat voor een schutkleur?
A
wit lijkt wel zonlicht
B
wit verblind roofdieren zoals de haai
C
wit is de kleur van water
D
wit schijnt blauw op in het water
Slide 36 - Quiz
Welke vogel heeft deze poot
A
roofvogel
B
zangvogel
C
steltloper
D
loopvogel
Slide 37 - Quiz
Welke aanpassingen hebben waterdieren?
Slide 38 - Open question
Sem vergelijkt de botten van een vis met de botten van een landzoogdier.
Wat zal hem opvallen?
A
vissen hebben minder stevige botten dan landdieren
B
Vissen hebben buigzamere botten dan landdieren.
Slide 39 - Quiz
Deze plant klimt m.b.v. hechtwortels langs andere planten omhoog, naar het licht. De planten hebben deze aanpassingen om omhoog te klimmen, om zo voldoende zonlicht te krijgen voor de fotosynthese.