Vrijdag 10 jan Zinsdelen en woordsoorten

Oefenen voor de toets 
Zinsontleding

Woordsoorten
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Oefenen voor de toets 
Zinsontleding

Woordsoorten

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Namelijk...
In Amsterdam, de mooiste stad van Nederland
De mooiste stad van NL = bijst > Amsterdam
mooiste = bijv bep > stad
van Nederland = bijv bep > stad

Slide 3 - Slide

Terugblik - Stappenplan zinsontleding
Terugblik
Zinsontleding

Slide 4 - Slide

Zinsontleding

Slide 5 - Slide

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Deze serie
heb
ik
al drie keer
gezien.

Slide 6 - Drag question

Klas 4 heeft een fijne vakantie gehad.
Wat is het onderwerp?

Slide 7 - Open question

Klas 4 heeft een fijne vakantie gehad.
Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 8 - Open question

Het examen is over vier maanden.
Wat zijnde zelfstandige naamwoorden.

Slide 9 - Open question

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Ik
heb 
nieuwe schaatsen 
op Marktplaats
gekocht.

Slide 10 - Drag question

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
MW
 Op woensdagmiddag 
 pas
 ik
altijd
 op
 mijn buurmeisje.

Slide 11 - Drag question

Wat hoort er bij zinsontleding/ woordsoorten?
lidwoord
werkwoord
persoonsvorm
voorzetsel
werkwoordelijk gezegde
zinsontleding
woordsoorten benoemen

Slide 12 - Drag question

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Hij
pakte
het dikke boek
uit de boekenkast.

Slide 13 - Drag question

zinsontleding
Fieke
voor haar opa
had
geschreven.
een mooi gedicht

Slide 14 - Drag question

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Ik
heb
deze lockdown
zeven series
gezien.

Slide 15 - Drag question

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Zij 
kocht 
gisteren
een taart
voor haar moeder.

Slide 16 - Drag question

Zinsontleding
pv/wg
o
lv
Op straat 
heb
ik
een portemonnee
gevonden.

Slide 17 - Drag question

Grammatica Woordsoorten

Herhaling van alle geleerde woordsoorten in klas 2 (tl&h)

Slide 18 - Slide

Wat hoort bij woordbenoemen?
A
Zinsdelen
B
Onderwerp
C
Voorzetsel
D
Werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quiz

Wat is een voornaamwoord?
A
Een woord dat verwijst naar dingen.
B
Een woord dat verwijst naar personen, dieren of dingen.
C
Eerste persoon, tweede persoon, derde persoon etc.
D
Hetzelfde als rangtelwoorden

Slide 20 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 21 - Quiz

Als een voornaamwoord achter het bezit staat is het een persoonlijk voornaamwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 22 - Quiz

'WAT' kan een vragend voornaamwoord zijn en een onbepaald voornaamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quiz

Wat is geen wederkerend voornaamwoord?
A
me
B
haar
C
je
D
zich

Slide 24 - Quiz

Onbepaald voornaamwoord:
A
daar
B
wie
C
verder
D
men

Slide 25 - Quiz

'Je' kan persoonlijk voornaamwoord zijn, maar ook bezittelijk voornaamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quiz

Kun je een aanwijzend voornaamwoord, een vragend voornaamwoord en een onbepaald voornaamwoord in één zin hebben?
A
Jazeker
B
Nooit!

Slide 27 - Quiz

Wat is geen
vragend voornaamwoord?
A
wie
B
wat
C
welke
D
hoe

Slide 28 - Quiz

Huiswerk voor vrijdag 9 jan
Maken opdr. 9 t/m 13

Schrijfwijze bijvoeglijke naamwoorden.
Leren de theorie op blz. 203 t/m 210

Slide 29 - Slide