ow pv
1. / Gerard / heeft / zaterdag twee doelpunten gescoord.
pv ow
2. / Kun / jij / hem straks die boeken even geven?
ow pv
3. / De vrouw achter de kassa bij Albert Heijn / lacht /.
pv ow
4. / Hielp / die nieuwe klasgenoot van jou / hem met zoeken?
ow pv
5. / Het onderwerp van deze zin / is / best lang.