Grammatica zinsdelen pv - ow

Grammatica zinsdelen 
pv - ow 
les 1
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen 
pv - ow 
les 1

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Maak een zin met 3 zinsdelen. Zet streepjes tussen de zinsdelen.
Gebruik een / voor de streepjes tussen zinsdelen.

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Video

persoonsvorm
De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. Dat noemen we de tijdproef.

De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert wanneer je de zin van enkelvoud naar meervoud wijzigt of andersom. Dit noemen we de getalproef.

Als je een vraagzin maakt, is de persoonsvorm het eerste werkwoord in de zin. Dat noemen we de vraagproef

Slide 5 - Slide

Wat is de persoonsvorm in deze zin? De hond blaft naar de postbode.
A
de
B
naar
C
hond
D
blaft

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Ik ga morgen naar de stad.
A
naar
B
ik
C
ga
D
morgen

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin? Zij hebben het huis verkocht.
A
zij
B
het
C
huis
D
hebben

Slide 8 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Jij bent 's ochtends altijd te laat.
A
altijd
B
bent
C
te
D
jij

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in deze zin? Wij zullen het feest gaan organiseren.
A
wij
B
gaan
C
feest
D
zullen

Slide 10 - Quiz

onderwerp
Het onderwerp is degene die iets doet of het ding wat iets doet in de zin.



Het onderwerp heeft veel te maken met de persoonsvorm. Het onderwerp doet namelijk wat in de persoonsvorm staat.

Je stelt de vraag wie + persoonsvorm? om het onderwerp te vinden. Het antwoord op die vraag is het onderwerp. 



Slide 11 - Slide

Wat is het onderwerp in deze zin?
De kat van de buren speelt in de tuin.
A
speelt
B
De kat
C
de buren
D
De kat van de buren

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?
Mijn broer en ik gaan naar school.
A
Mijn broer
B
ik
C
Mijn broer en ik
D
gaan

Slide 13 - Quiz

Wat is in deze zin het onderwerp?
De zwarte schreeuwende vogels vliegen hoog in de lucht.

Slide 14 - Open question

Wat is in deze zin het onderwerp?
De grote hond met lange oren blaft naar de postbode.

Slide 15 - Open question

Wat is het onderwerp in deze zin?
Met haar baantje in het restaurant verdient Janneke een aardig extraatje.

Slide 16 - Open question

Maak opdracht 1 en 2
De opdrachten maak je in je grammaticaboekje.
Eerder klaar? Pak dan je leesboek.
We kijken samen na.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

opdracht 1
pv
1. Op Twickel Hengelo / zitten / alleen leuke leerlingen.
 pv                       

2. Hoe laat / wil / jij morgen gaan skiën?
                                               pv
3. Tijdens de lange toets van Engels / viel / Pim in slaap. 

Slide 19 - Slide

Van de drie zinnen, had ik er ..... goed!
0
1
2
3

Slide 20 - Poll

opdracht 2
ow         pv                                                                        
1. / Gerard / heeft / zaterdag twee doelpunten gescoord.
  pv    ow                                                                       

2. / Kun / jij / hem straks die boeken even geven?
                                  ow                                                       pv  
3. / De vrouw achter de kassa bij Albert Heijn / lacht /.
                      pv                                   ow                                                                               
4. / Hielp / die nieuwe klasgenoot van jou / hem met zoeken?
           ow                            pv
5. / Het onderwerp van deze zin / is / best lang. 





Slide 21 - Slide

Van de vijf zinnen, had ik er .... goed!
1
2
3
4
5

Slide 22 - Poll

Ik begrijp de persoonsvorm en kan deze vlot vinden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Wat betreft het vinden van het volledige onderwerp in een zin, geef ik mij het volgende cijfer:
010

Slide 24 - Poll

Grammatica, op de toets haal ik denk ik een:

Slide 25 - Open question