This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.
Lesson duration is: 30 min
Introduction
Je kunt de verschillende overheidslagen benoemen en voorbeelden noemen van de verschillende taken. Je kunt uitleggen wat de overheid doet voor de economie.
Items in this lesson
WAT DOET DE OVERHEID?
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kunt de verschillende overheidslagen benoemen en voorbeelden noemen van de verschillende taken. Je kunt uitleggen wat de overheid doet voor de economie.
Slide 2 - Slide
OVERHEID
Slide 3 - Mind map
Slide 4 - Video
Noem de lagen van de overheid.
Slide 5 - Open question
Taken van de overheid
zorgen voor veiligheid (politie en leger)
gezondheidszorg (ziekenhuizen)
sociale zekerheid (uitkeringen)
zorgen voor volkshuisvesting (wonen)
zorgen voor onderwijs
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Wie gaat er over verbreding van de A2 tussen Utrecht en Amsterdam?
A
Provincie Noord-Holland
B
Provincie Utrecht
C
Gemeente Utrecht
D
Het Rijk
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
Wat is GEEN taak van de gemeente?
A
Riolering
B
Recreatiegebieden
C
Sportparken
D
Ouderenzorg
Slide 10 - Quiz
Wat doet de overheid voor de economie?
De overheid kan een paar dingen doen om de economie te stimuleren:
investeren in goede infrastructuur (dat levert werkgelegenheid op);
heffingen leggen op ongewenste activiteiten (om deze af te remmen);
subsidies verstrekken om te steunen en te stimuleren;
kartelafspraken verbieden om te zorgen dat de concurrentie eerlijk is.
Slide 11 - Slide
Kartel
Een kartel is een samenwerking tussen bedrijven waarbij (verboden) prijsafspraken worden gemaakt.
Het doel is om de onderlinge concurrentie te beperekn.
Slide 12 - Slide
Hoe beïnvloedt de overheid consumentengedrag?
De overheid kan het consumentengedrag beïnvloeden door:
belastingheffing (minder bestedingen en dus minder inflatie);
accijns te heffen (om te zorgen dat mensen iets minder kopen);
voorlichting te geven (mensen bewust maken van bijv. gezondheid).
Slide 13 - Slide
Accijns & subsidie
Accijns: Extra belasting op tabakswaren, olie en alcohol. Doel: Minderen van de consumptie.
Subsidie: Extra tegemoetkoming op sommige producten en diensten. Doel: Laten toenemen van de consumptie.
Slide 14 - Slide
Wat heb je geleerd?
Slide 15 - Slide
De overheid is overbodig.
A
eens
B
oneens
Slide 16 - Quiz
Leg je antwoord op de vorige vraag uit.
Slide 17 - Open question
Een ambtenaar is ...
A
iemand die met zijn handen werkt.
B
iemand die in de Tweede Kamer werkt.
C
iemand die voor de overheid werkt.
D
iemand die een ambt vervuld.
Slide 18 - Quiz
De overheid bestaat uit het rijk en de provincies, juist of onjuist?
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
Wat zijn subsidies?
A
Vernieuwingen van producten.
B
Financiële bijdragen van overheid.
C
Financiëlen bijdrage van bedrijven.
D
Extra belastingen op producten.
Slide 20 - Quiz
Wat wil de overheid bereiken met subsidies?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van bepaalde producten.
B
Minder innovatie.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van bepaalde producten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.
Slide 21 - Quiz
Waarop heft de overheid accijns?
A
Benzine, chocola, kleding.
B
Sigaretten, vlees, kleding.
C
Alcohol, sigaretten, benzine.
D
Alcohol, medicijnen, benzine.
Slide 22 - Quiz
Waarop zit geen accijns?
A
alcohol
B
brandstof
C
tabak
D
tijdschriften
Slide 23 - Quiz
Accijns gaat naar ...
A
de gemeente.
B
de provincie.
C
het Rijk.
D
alledrie.
Slide 24 - Quiz
Wat wil de overheid bereiken met accijnzen?
A
Dat consumenten meer gebruik gaan maken van bepaalde producten.
B
Dat het milieu verbetert.
C
Dat consumenten minder gebruik gaan maken van bepaalde producten.
D
Dat de overheid een extra inkomstenbron heeft.
Slide 25 - Quiz
Wat is een kartel?
Slide 26 - Open question
Koppel de juiste woorden aan de zinnen.
De overheid heeft invloed op ons gedrag door:
postief gedag met ... te stimuleren.
in het algemeen ... te geven.
ongewenst gedrag met ... af te remmen.
ongewenst gedrag te ...
extra belastingen en heffingen
voorlichting
verbieden
subsidie
Slide 27 - Drag question
Ik begrijp de lesstof en heb geen vragen meer.
A
JUIST
(dan mag je de les afsluiten)
B
ONJUIST
(je gaat door met deze les en bekijkt de extra uitleg)
Slide 28 - Quiz
Heb je de lesstof nog niet goed begrepen? Kijk dan naar de volgende video's.
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Video
Slide 31 - Video
Begrijp je nu alles van deze les? Zo niet, waar heb je nog hulp bij nodig?