Paragraaf 3.1 Wat is de vraag?

Week 49 (vanaf 11 december)
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?
1 / 39
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Week 49 (vanaf 11 december)
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?

Slide 1 - Slide

Leerdoelen H3. Hoe werken markten?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 2 - Slide

Kun je een aantal markten
noemen?

Slide 3 - Mind map

Markt
Een markt is het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product.
  • een concrete markt is een plaats
       waar kopers en verkopers bij elkaar
       komen om goederen te verhandelen
  • een abstracte markt is het geheel
       van vraag en aanbod van een
       product of dienst

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Betalingsbereidheid
De betalingsbereidheid is wat kopers
maximaal voor een product willen of
kunnen betalen.

  • als de prijs stijgt, daalt de vraag
  • als de prijs daalt, stijgt de vraag

Slide 6 - Slide

Consumentensurplus
Als consumenten bereid zijn om meer te betalen dan de marktprijs, dan ontstaat een consumentensurplus. Het consumentensurplus is het verschil tussen de prijs en de betalingsbereidheid.


In het figuur hiernaast is de betalings-bereidheid te zien van 4 klasgenoten.

Stel de marktprijs is € 20, dan ontstaat er bij Caitlin en Hilde een consumenten surplus.

Slide 7 - Slide

Vraaglijn
Een vraaglijn laat in een grafiek zien hoe de
vraag reageert op een verandering in de prijs.
De vraaglijn geeft de betalingsbereidheid 
weer.

Let op!
  • y-as = oorzaak = veranderende prijs (p)
  • x-as = gevolg = gevraagde hoeveelheid (q)


Slide 8 - Slide

Vraagfunctie
Je kunt de vraaglijn tekenen met de vraagfunctie.





Voorbeeld
De vraagfunctie van spelcomputers is qv = –0,2p + 75. Wat is de gevraagde hoeveelheid qv als de prijs € 200 is?, en wat als de prijs € 100 is?
  • bij een prijs van is € 200 de gevraagde hoeveelheid qv = –0,2 × € 200 + 75 = 35
  • bij een prijs van is € 100 de gevraagde hoeveelheid qv = –0,2 × € 100 + 75 = 55

Slide 9 - Slide

Tekenen vraaglijn
Je kunt de vraaglijn tekenen met de vraagfunctie.

Stappenplan (van bijvoorbeeld de vraaglijn qv = –0,2p + 75):
1. bereken de gevraagde hoeveelheid als p = 0
  • qv = -0,2 x 0 + 75 ⇒ qv = 75 ⇒ punt op de x-as (75, 0)
2. bereken de prijs als qv = 0
  • 0 = –0,2p + 75 ⇒ 0,2p = 75 ⇒ p = 75 ÷ 0,2 ⇒ p = 375 ⇒ punt op de y-as (0, 375)
3. teken een assenstelsel met op de y-as de prijs (p) en op de x-as de gevraagde hoeveelheid (q)
4. teken de berekende punten in de grafiek en trek daartussen een rechte lijn

Opdracht: teken de vraaglijn van de vraagfunctie q= -400p + 2000 

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Welke markt is een abstracte markt?
A
de vismarkt
B
de oliemarkt
C
de groentemarkt
D
de veemarkt

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er met de vraag naar een product als de prijs ervan stijgt?
A
die daalt
B
die blijft gelijk
C
die stijgt

Slide 13 - Quiz

De vraagfunctie van appels is q = -30p + 100. Wat wordt de vraag bij een prijs per appel van € 0,50.
A
70
B
85
C
100
D
115

Slide 14 - Quiz

Leerdoelen H3. Hoe werken markten?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 15 - Slide

Maakwerk voor de volgende keer



Paragraaf 3.1 Wat is de vraag?
opgaven 3, 5, 6, 7, 8 en 9

Slide 16 - Slide

Week 49 (vanaf 11 december)
Pincode Hoofdstuk 3. Hoe werken markten?
  1. Wat is de vraag?
  2. Waar vinden vragers en aanbieders elkaar?
  3. Hoe werkt de markt?
  4. Wat speelt er op de arbeidsmarkt?

Slide 17 - Slide

Opgave 8 (vraaglijn)

a. Teken de vraaglijn van de vergelijking qv = -400p + 2000
  • 1. bereken de gevraagde hoeveelheid als p = 0
  • qv = -400 x 0 + 2000 ⇒ qv = 2000 ⇒ punt op de x-as (2000, 0)
  • 2. bereken de prijs als qv = 0
  • 0 = –400p + 2000 ⇒ 400p = 2000 ⇒ p = 2000 ÷ 400 ⇒ p = 5 ⇒ punt op de y-as (0, 5)
  • 3. teken assenstelsel met op de y-as de prijs (p) en op de x-as de gevraagde hoeveelheid (q)
  • 4. teken de berekende punten in de grafiek en trek daartussen een rechte lijn
b. Teken de vraaglijn van de vergelijking qv = -400p + 1000
c. Noem een voorbeeld waardoor het verschil tussen beide lijnen zou kunnen zijn veroorzaakt.



Slide 18 - Slide

Leerdoelen H3. Wat is de vraag?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 19 - Slide

Consumentensurplus
Als consumenten bereid zijn om meer te betalen dan de marktprijs, dan ontstaat een consumentensurplus. Het consumentensurplus is het verschil tussen de prijs en de betalingsbereidheid.

Voorbeeld (bij de vraaglijn qv = –0,2p + 75):
1. Arceer het consumentensurplus bij een marktprijs van € 200.
2. Bereken het consumentensurplus  bij een marktprijs van € 200.
  • consumentensurplus = oppervlakte oranje driehoek
  • consumentensurplus = (€ 375 - € 200) x 35 ÷ 2 = € 3.062,50

Slide 20 - Slide

Vraagfactoren
De vraagfactoren bepalen de vraag van een product:

1. de prijs (verschuiving op de vraaglijn)
2. andere factoren (verschuiving van de vraaglijn,
     zie figuur 3):
  • de behoeften en voorkeuren van de vragers
  • de hoogte van het inkomen van de vragers
  • de prijs van andere producten

Slide 21 - Slide

Goederen
De vraagfactor 'prijs van andere producten' kan betrekking hebben op 2 soorten goederen:
  • Substitutiegoederen kunnen andere producten vervangen
       bijvoorbeeld: als de prijs van koffie stijgt,
       kopen consumenten meer thee
  • Complementaire goederen vullen elkaar aan
       bijvoorbeeld: als de prijs van een telefoonabonnement stijgt,
       daalt de vraag naar zowel het abonnement als naar de telefoon

Slide 22 - Slide

Vraagfactoren (1)
Stel: er is een verschuiving op de vraaglijn naar links.

Wat is hier de oorzaak van?
  • prijsstijging

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag daalt

Slide 23 - Slide

Vraagfactoren (2)
Stel: er is een verschuiving op de vraaglijn naar rechts.

Wat is hier de oorzaak van?
  • prijsdaling

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag stijgt

Slide 24 - Slide

Vraagfactoren (3)
Stel: er is een verschuiving van de vraaglijn naar rechts.

Wat kunnen hier de oorzaken van zijn?
  • stijging behoeften en voorkeuren
  • stijging inkomen
  • prijsstijging substitutiegoed
  • prijsdaling complementair goed

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag stijgt

Slide 25 - Slide

Vraagfactoren (4)
Stel: er is een verschuiving van de vraaglijn naar links.

Wat kunnen hier de oorzaken van zijn?
  • daling behoeften en voorkeuren
  • daling inkomen
  • prijsdaling substitutiegoed
  • prijsstijging complementair goed

Wat is hier het gevolg van?
  • de vraag daalt

Slide 26 - Slide

Filmpje (OneLove-banden)
Kijkvraag:
Wat is er gebeurd met de vraaglijn?

  • De behoeften en voorkeuren van de vragers zijn gestegen.
  • Dus de vraaglijn schuift naar rechts.


Slide 27 - Slide

Prijselasticiteit
Prijselasticiteit is de reactie van de vraag (gevolg) op een verandering van de prijs (oorzaak).



Voorbeeld
De prijs van een product daalt van € 15 naar € 10. Het gevolg hiervan is dat de vraag stijgt van 4 naar 7 stuks. Bereken de prijselasticiteit.
  • %-verandering prijs (p) = (N-O) / O x 100% = (€ 10 - € 15) / € 15 x 100% = -33,33% 
  • %-verandering vraag (Qv) = (N-O) / O x 100% = (7 - 4) / 4 x 100% = 75%
  • prijselasticiteit = 75% / -33% = -2,25
   



 

Slide 28 - Slide

Prijselasticiteit
Wat zegt een prijselasticiteit van bijvoorbeeld -2,25?
  • dat zegt dat de vraag (Qv) relatief elastisch is (het is immers < -1)
  • en dat betekent dat de vraag (Qv) relatief sterk reageert op een prijsverandering (∆p)
  • m.a.w. de procentuele verandering van de vraag (% ∆ Qv) is groter dan de procentuele verandering van de prijs (% ∆ p)

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

De vraagfunctie van appels is q = -30p + 90.
De marktprijs is € 2.
Hoe groot is het consumentensurplus?
A
€ 15
B
€ 20
C
€ 25
D
€ 30

Slide 31 - Quiz

Wat gebeurt er met de vraaglijn van elektrische fietsen als het nationaal inkomen daalt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 32 - Quiz

Wat gebeurt er met de vraaglijn van rijst als de prijs van pasta stijgt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 33 - Quiz

Wat gebeurt er met de vraaglijn van chromebooks als de prijs ervan daalt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 34 - Quiz

Wat gebeurt er met de vraaglijn van elektrische auto's als de prijs van elektra stijgt?
A
verschuift naar links
B
verschuift naar rechts
C
daalt
D
niets

Slide 35 - Quiz

De gasprijs is gestegen van € 0,80 naar € 2,40 per kuub.
De vraag is hierdoor afgenomen van 1200 naar 900 kuub.
Wat is de prijselasticiteit?
A
-0,25
B
-0,125
C
1,5
D
3

Slide 36 - Quiz

De gasprijs is gestegen van € 0,80 naar € 2,40 per kuub.
De vraag is hierdoor afgenomen van 1200 naar 900 kuub.
Wat kun je dan zeggen over de elasticiteit van de vraag?
A
relatief elastisch
B
relatief inelastisch
C
volkomen inelastisch

Slide 37 - Quiz

Leerdoelen H3. Hoe werken markten?
Kleuren:
rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen

Slide 38 - Slide

Maakwerk voor de volgende keer



Paragraaf 3.1 Wat is de vraag?
opgaven 11, 12, 13, 15, 16 en 17

Slide 39 - Slide