Hoofdstuk 10 Geluid oefenvragen

welkom allemaal
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

welkom allemaal

Slide 1 - Slide

Geluid ontstaat als een geluidsbron trillingen veroorzaakt.
Wat is geen geluidsbron?
A
de stembanden
B
een luidspreker
C
een motor
D
het trommelvlies

Slide 2 - Quiz

In de ruimte tussen de sterren kun je geen geluid horen.
Hoe komt dat?
A
Er is daar geen geluidsbron
B
Er is daar geen ontvanger
C
Er is daar geen tussenstof
D
Er is daar geen zwaartekracht

Slide 3 - Quiz

De snelheid van geluid verschilt van stof tot stof.
De snelheid van geluid door lucht is ongeveer:
A
340 kilometer per uur
B
340 meter per seconde
C
3400 kilometer per uur
D
3400 meter per seconde

Slide 4 - Quiz

Welke twee uitspraken over geluid zijn waar?
A
Een geluidsbron bevat zintuigcellen
B
Geluid kan zich alleen door lucht verplaatsen
C
Het trommelvlies geeft geluidstrillingen door
D
Voor geluid zijn altijd trillingen nodig

Slide 5 - Quiz

Een trillende snaar produceert een toon.
Waarvan hangt de toonhoogte van de snaar onder andere af?
A
van de dikte van de snaar
B
van de kleur van de snaar
C
van de temperatuur van de snaar
D
van het materiaal waarvan de snaar is gemaakt

Slide 6 - Quiz

Een piano moet af en toe worden gestemd.
Wat doet een pianostemmer als hij een piano stemt?
A
Hij verandert de dikte van de snaren
B
Hij verandert de lengte van de snaren
C
Hij verandert de spanning van de snaren

Slide 7 - Quiz

Elke stemvork heeft een eigen frequentie.
Welke twee dingen weet je over de toon van een stemvork, als je de frequentie weet?
A
de geluidssterkte van de toon
B
het aantal trillingen per seconde
C
hoelang de toon blijft klinken
D
de hoogte van de toon

Slide 8 - Quiz

Een stemvork heeft een frequentie van 400 Hz.
Elk been van de stemvork trilt dan:
A
200 keer per seconde
B
400 keer per seconde
C
800 keer per seconde

Slide 9 - Quiz

Wat doet een oscilloscoop?
A
geluid opnemen
B
geluidssterkte meten
C
toonhoogtes vergelijken
D
trillingen zichtbaar maken

Slide 10 - Quiz

Oudere mensen krijgen vaak hoorproblemen.
Dat komt vooral doordat:

A
hoge tonen harder gaan klinken
B
lage tonen zachter gaan klinken
C
zij hoge tonen minder goed horen
D
zij lage tonen minder goed horen

Slide 11 - Quiz

Aan geluidsgolven kun je zien wat de geluidssterkte is.
Een harde toon:
A
heeft een grotere amplitude dan een zachte toon
B
heeft een kleinere amplitude dan een zachte toon
C
trilt minder vaak per seconde dan een zachte toon
D
trilt vaker per seconde dan een zachte toon

Slide 12 - Quiz

De geluidssterkte wordt meestal aangegeven in dB(A).
De A geeft aan dat rekening is gehouden met:

A
de geluidsdrempel
B
het menselijk gehoor
C
het volume van lage tonen
D
het volume van hoge tonen

Slide 13 - Quiz

Beneden de gehoordrempel:
A
hoor je geen geluid
B
begin je net geluid te horen
C
hoor je wel geluid en doet het zeer
D
hoor je wel geluid, maar doet het niet zeer

Slide 14 - Quiz

Tegen geluidshinder van het verkeer kunnen verschillende maatregelen worden genomen.
Een voorbeeld van een maatregel bij de bron is:

A
een geluidswal plaatsen
B
geluidsarm asfalt gebruiken
C
geluidsisolatie in woningen plaatsen
D
grote bedrijfsgebouwen langs de weg plaatsen

Slide 15 - Quiz

Te hard geluid is slecht voor je.
Vanaf welke geluidssterkte loop je het risico op blijvende gehoorschade?

A
70 dB(A)
B
80 dB(A)
C
140 dB(A)
D
160 dB(A)

Slide 16 - Quiz

Een gitaarsnaar voert in een halve minuut 6000 trillingen uit.
Bereken de frequentie van deze trillingen. Schrijf de hele berekening op.

Slide 17 - Open question


Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je hiernaast.

Welke toon is het hoogst? Leg je antwoord uit.

Slide 18 - Open question


Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je hiernaast.

Welke toon is het zachtst? Leg je antwoord uit.

Slide 19 - Open question


Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je hiernaast.
De oscilloscoop is zo afgesteld dat je het aantal trillingen in 0,01 s te zien krijgt.

Bereken de frequentie van trilling P. Schrijf de hele berekening op.

Slide 20 - Open question


Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je hiernaast.
De oscilloscoop is zo afgesteld dat je het aantal trillingen in 0,01 s te zien krijgt.

Bereken de frequentie van trilling Q. Schrijf de hele berekening op.

Slide 21 - Open question


In de figuur zie je zes verschillende oscilloscoopbeelden van tonen.  Vergelijk de tonen uit figuur A en D met elkaar. 
Wat weet je nu over de toonhoogte en de geluidssterkte van de beide tonen? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open question


In de figuur zie je zes verschillende oscilloscoopbeelden van tonen.  
Welke van de zes tonen is/zijn het hoogst? Leg je antwoord uit.

Slide 23 - Open question

Je hebt oordopjes van uitstekende kwaliteit in je oren. Je slaat een stemvork aan. Je hoort de toon van de stemvork niet. Als je het handvat van de stemvork op je hoofd zet, hoor je de toon heel duidelijk.
Hoe kan dit? Leg je antwoord uit.

Slide 24 - Open question

Er wordt een nieuwe snelweg aangelegd. Deze komt vlak langs een woonwijk. De bewoners zijn bang voor geluidsoverlast. De overheid belooft echter dat er alles aan wordt gedaan om de geluidsoverlast te verminderen.

Noem een maatregel die aan de bron kan worden genomen

Slide 25 - Open question

Er wordt een nieuwe snelweg aangelegd. Deze komt vlak langs een woonwijk. De bewoners zijn bang voor geluidsoverlast. De overheid belooft echter dat er alles aan wordt gedaan om de geluidsoverlast te verminderen.

Noem een maatregel die tussen de bron en de ontvanger kan worden genomen.

Slide 26 - Open question

Er wordt een nieuwe snelweg aangelegd. Deze komt vlak langs een woonwijk. De bewoners zijn bang voor geluidsoverlast. De overheid belooft echter dat er alles aan wordt gedaan om de geluidsoverlast te verminderen.

Noem een maatregel die bij de ontvanger kan worden genomen

Slide 27 - Open question

Geleerden hebben ontdekt dat dolfijnen diep in de zee geluid maken en zo met elkaar ‘praten’.

Door welke tussenstof verplaatst het geluid van de dolfijnen zich?

Slide 28 - Open question

Geleerden hebben ontdekt dat dolfijnen diep in de zee geluid maken en zo met elkaar ‘praten’.

In het dolfinarium roepen trainers de dolfijnen soms met behulp van een fluitje. Door welke tussenstoffen verplaatst het geluid zich dan?

Slide 29 - Open question


Hiernaast zijn een viool (rechts) en een contrabas (links) getekend.
  
 Leg uit met welk van deze muziekinstrumenten je de laagste tonen kunt maken.

Slide 30 - Open question


Hiernaast is het inwendige van het oor getekend.
 In welke richting beweegt het trommelvlies als de luchtdruk aan de buitenkant van het oor hoger wordt?

Slide 31 - Open question


Het spraakgebied van de mens ligt in het gebied tussen 100 en 1000 Hz. Hiernaast zie je een audiogram an Hans.
 
Kan Hans in een gesprek zijn gesprekspartner goed verstaan of heeft hij een probleem? Leg je antwoord uit.

Slide 32 - Open question

Langs snelwegen worden soms dikke aarden wallen aangelegd. Daar is behoorlijk veel ruimte voor nodig.

Op welke manier bestrijdt de geluidswal de geluidsoverlast voor omwonenden?

Slide 33 - Open question

Langs snelwegen worden soms dikke aarden wallen aangelegd. Daar is behoorlijk veel ruimte voor nodig. Als er niet genoeg ruimte is voor een geluidswal, worden vaak geluidsschermen geplaatst.
Op welke manier bestrijdt een geluidsscherm de geluidsoverlast voor omwonenden?

Slide 34 - Open question

Langs snelwegen worden soms dikke aarden wallen aangelegd. Daar is behoorlijk veel ruimte voor nodig. Als er niet genoeg ruimte is voor een geluidswal, worden vaak geluidsschermen geplaatst.
Welke eigenschappen moet een geluidsscherm hebben om de geluidsoverlast goed te bestrijden?

Slide 35 - Open question